Volgens Lukas 3:1-38

3  In het 15de regeringsjaar van Tibe̱rius Caesar,* toen Po̱ntius Pilatus+ gouverneur was van Judea, Herodes+ districtsregeerder van Galilea, zijn broer Fili̱ppus districtsregeerder van Iture̱a en Trachoni̱tis, en Lysa̱nias districtsregeerder van Abile̱ne,  in de tijd van de overpriester A̱nnas en van Ka̱jafas,+ kwam Gods woord in de woestijn+ tot Johannes,+ de zoon van Zachari̱as.+  Hij ging naar de omgeving van de Jordaan en predikte dat mensen zich moesten laten dopen als symbool van berouw om vergeving van zonden te krijgen.+  Dat stond al geschreven in het boek van de profeet Jesaja: ‘In de woestijn roept een stem: “Maak de weg van Jehovah vrij! Maak zijn paden recht.+  Elk dal moet worden opgevuld en elke berg en heuvel moet vlak worden gemaakt. De bochtige wegen moeten recht gemaakt worden en de ruwe wegen glad.  En alle mensen* zullen de redding van God* zien.”’+  Hij zei tegen de grote groepen mensen die kwamen om door hem gedoopt te worden: ‘Addergebroed! Wie heeft gezegd dat jullie aan het komende oordeel kunnen ontsnappen?+  Breng eerst maar eens vruchten voort die bij berouw passen. Zeg niet bij jezelf: “Wij hebben Abraham als vader.” Want ik zeg jullie dat God uit deze stenen kinderen voor Abraham kan maken.  Ja, de bijl ligt al klaar bij de wortels van de bomen. Elke boom die geen goede vruchten voortbrengt, zal omgehakt en in het vuur gegooid worden.’+ 10  De mensen vroegen hem: ‘Wat moeten we dan doen?’ 11  Hij antwoordde: ‘Als je een extra stel kleren* hebt, deel dan met iemand die niets heeft, en als je iets te eten hebt, doe dan hetzelfde.’+ 12  Er kwamen ook belastinginners om zich te laten dopen.+ Ze vroegen hem: ‘Meester, wat moeten wij doen?’ 13  Hij zei tegen ze: ‘Eis* niet meer dan het belastingtarief.’+ 14  En de soldaten vroegen hem: ‘Wat moeten wij doen?’ Hij antwoordde: ‘Je mag niemand afpersen* of vals beschuldigen,+ maar je moet tevreden zijn met wat je als soldaat krijgt.’ 15  Het volk was vol verwachting en iedereen vroeg zich daarom af* of Johannes misschien de Christus was.+ 16  Johannes beantwoordde hun vraag door te zeggen: ‘Ik doop jullie met water, maar hij die na mij komt, is sterker dan ik. Ik ben het niet eens waard om de riem van zijn sandalen los te maken.+ Hij zal jullie dopen met heilige geest en met vuur.+ 17  Hij heeft de wanschop in zijn hand, en hij zal zijn dorsvloer grondig reinigen en de tarwe in zijn voorraadschuur bijeenbrengen. Maar het kaf zal hij verbranden met vuur dat niet uitgedoofd kan worden.’ 18  Ook spoorde hij hen op veel andere manieren aan, en hij bleef goed nieuws aan het volk bekendmaken. 19  Maar de districtsregeerder Herodes, die door Johannes was terechtgewezen vanwege Hero̱dias, de vrouw van zijn broer, en vanwege alle slechte dingen die hij had gedaan, 20  voegde daaraan nog het volgende toe: hij liet Johannes gevangenzetten.+ 21  Toen de mensen zich lieten dopen, werd ook Jezus gedoopt.+ Terwijl hij bad, werd de hemel geopend+ 22  en de heilige geest daalde in de gedaante van een duif op hem neer. Ook klonk er een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon. Ik heb je goedgekeurd.’+ 23  Toen Jezus+ met zijn werk begon, was hij ongeveer 30 jaar.+ De mensen kenden hem als de zoon van Jozef,+de zoon van Eli, 24  de zoon van Ma̱tthat,de zoon van Levi,de zoon van Me̱lchi,de zoon van Ja̱nnai,de zoon van Jozef, 25  de zoon van Mattathi̱as,de zoon van Amos,de zoon van Nahum,de zoon van E̱sli,de zoon van Na̱ggai, 26  de zoon van Ma̱äth,de zoon van Mattathi̱as,de zoon van Se̱meïn,de zoon van Jo̱sech,de zoon van Jo̱da, 27  de zoon van Jo̱anan,de zoon van Re̱sa,de zoon van Zerubba̱bel,+de zoon van Sea̱lthiël,+de zoon van Ne̱ri, 28  de zoon van Me̱lchi,de zoon van A̱ddi,de zoon van Ko̱sam,de zoon van Elma̱dan,de zoon van Er, 29  de zoon van Jezus,de zoon van Elië̱zer,de zoon van Jo̱rim,de zoon van Ma̱tthat,de zoon van Levi, 30  de zoon van Simeon,de zoon van Juda,de zoon van Jozef,de zoon van Jo̱nam,de zoon van E̱ljakim, 31  de zoon van Mele̱a,de zoon van Me̱nna,de zoon van Matta̱tha,de zoon van Nathan,+de zoon van David,+ 32  de zoon van I̱saï,+de zoon van Obed,+de zoon van Boaz,+de zoon van Sa̱lmon,+de zoon van Nahe̱sson,+ 33  de zoon van Ammina̱dab,+de zoon van A̱rni,de zoon van He̱zron,+de zoon van Pe̱rez,+de zoon van Juda,+ 34  de zoon van Jakob,+de zoon van Isaäk,+de zoon van Abraham,+de zoon van Te̱rah,+de zoon van Na̱hor,+ 35  de zoon van Se̱rug,+de zoon van Re̱hu,+de zoon van Pe̱leg,+de zoon van He̱ber,+de zoon van Se̱lah,+ 36  de zoon van Ka̱i̱nan,de zoon van Arpa̱chsad,+de zoon van Sem,+de zoon van Noach,+de zoon van La̱mech,+ 37  de zoon van Methu̱salah,+de zoon van He̱noch,+de zoon van Je̱red,+de zoon van Mahala̱leël,+de zoon van Ka̱i̱nan,+ 38  de zoon van E̱nos,+de zoon van Seth,+de zoon van Adam,+de zoon van God.

Voetnoten

Of ‘keizer Tiberius’.
Of ‘de mensheid’. Lett.: ‘alle vlees’.
Of ‘Gods middel tot redding’, ‘de redding door God’.
Lett.: ‘twee kledingstukken’.
Of ‘vorder’.
Of ‘lastigvallen’, ‘intimideren’, ‘treiteren’.
Lett.: ‘redeneerde in zijn hart’.

Aantekeningen

met zijn werk begon: Of ‘met zijn bediening begon’, ‘begon te onderwijzen’. Lett.: ‘begon’, ‘startte’. Lukas gebruikt in Han 1:21, 22 en 10:37, 38 dezelfde Griekse term als hij het heeft over het begin van Jezus’ bediening op aarde. Zijn openbare bediening omvatte prediken, onderwijzen en discipelen maken.

het Pascha: Jezus begon met prediken na zijn doop in de herfst van 29, dus bij deze verwijzing naar een Pascha aan het begin van zijn bediening moet het gaan om het Pascha in de lente van het jaar 30. (Zie aantekening bij Lu 3:1 en App. A7.) Een vergelijking van de vier evangeliën wijst erop dat tijdens Jezus’ bediening op aarde vier keer het Pascha is gevierd, waaruit we kunnen opmaken dat zijn bediening drieënhalf jaar duurde. De synoptische evangeliën (Mattheüs, Markus en Lukas) vermelden alleen het laatste Pascha, toen Jezus stierf. Johannes vermeldt in zijn verslag specifiek drie paschafeesten (Jo 2:13; 6:4; 11:55), en naar een vierde wordt zeer waarschijnlijk in Jo 5:1 verwezen met de uitdrukking ‘een feest van de Joden’. Dit voorbeeld laat zien hoe het vergelijken van de evangeliën een vollediger beeld geeft van Jezus’ leven. (Zie aantekeningen bij Jo 5:1; 6:4 en 11:55.)

districtsregeerder: Lett.: ‘tetrarch’ (betekent ‘heerser over een vierde’ van een provincie), een term die werd gebruikt voor een ondergeschikte districtsregeerder of vazalvorst die alleen met toestemming van de Romeinse overheid regeerde. De tetrarchie van Herodes Antipas bestond uit Galilea en Perea. (Vergelijk de aantekening bij Mr 6:14.)

Koning Herodes: Dat wil zeggen Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote. (Zie Woordenlijst.) Mattheüs en Lukas gebruiken de officiële Romeinse titel van Antipas: ‘tetrarch’ of ‘districtsregeerder’. (Zie aantekeningen bij Mt 14:1 en Lu 3:1.) Zijn tetrarchie bestond uit Galilea en Perea. Meestal werd Herodes ‘de koning’ genoemd. Dat is de titel die één keer door Mattheüs wordt gebruikt (Mt 14:9) en de enige titel die Markus voor Herodes gebruikt (Mr 6:22, 25-27).

Cesarea Filippi: Een stad in het brongebied van de Jordaan die 350 m boven zeeniveau ligt. De stad ligt zo’n 40 km ten N van het Meer van Galilea en aan de voet van de Hermon ten ZW. De naam Cesarea werd eraan gegeven door Filippus de tetrarch, de zoon van Herodes de Grote, als eerbetoon aan de Romeinse keizer. Om de stad te onderscheiden van de havenstad aan zee met dezelfde naam, werd ze Cesarea Filippi genoemd, dat ‘Cesarea van Filippus’ betekent. (Zie App. B10.)

het 15de regeringsjaar van Tiberius: Caesar Augustus stierf op 17 augustus 14 n.Chr. (volgens de gregoriaanse kalender). Op 15 september liet Tiberius zich door de Romeinse senaat uitroepen tot keizer. Als wordt geteld vanaf de dood van Augustus, liep het 15de regeringsjaar van Tiberius van augustus 28 tot augustus 29. Als wordt geteld vanaf het moment dat hij formeel tot keizer werd uitgeroepen, liep het 15de jaar van september 28 tot september 29. Johannes begon kennelijk in de lente van het jaar 29 met zijn bediening, wat binnen het 15de regeringsjaar van Tiberius valt. In het 15de jaar van Tiberius zou Johannes zo’n 30 jaar zijn geweest, de leeftijd waarop de Levitische priesters hun dienst in de tempel begonnen (Nu 4:2, 3). En volgens Lu 3:21-23 was Jezus ‘ongeveer 30 jaar’ toen hij door Johannes gedoopt werd en ‘met zijn werk begon’. Jezus stierf in het voorjaar, in de maand nisan, dus zijn bediening van drieënhalf jaar begon kennelijk in de herfst, rond de maand ethanim (september/oktober). Johannes was waarschijnlijk een halfjaar ouder dan Jezus en begon zijn bediening kennelijk een halfjaar eerder dan Jezus (Lu hfst. 1). Daarom lijkt het een redelijke conclusie dat Johannes’ bediening begon in de lente van 29. (Zie aantekeningen bij Lu 3:23 en Jo 2:13.)

Herodes: Dat wil zeggen Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote. (Zie Woordenlijst.)

districtsregeerder: Lett.: ‘tetrarch’, dat wil zeggen een ondergeschikte districtsregeerder of vazalvorst die alleen met toestemming van de Romeinse overheid regeerde. (Zie aantekeningen bij Mt 14:1 en Mr 6:14.)

zijn broer Filippus: Dat wil zeggen de halfbroer van Herodes Antipas. Filippus was een zoon van Herodes de Grote en zijn vrouw Cleopatra van Jeruzalem. Soms wordt hij Filippus de tetrarch genoemd om hem te onderscheiden van zijn halfbroer die ook Filippus heette (ook wel Herodes Filippus genoemd) en die in Mt 14:3 en Mr 6:17 wordt vermeld. (Zie ook aantekening bij Mt 16:13.)

Iturea: Een klein gebied dat ten NO van het Meer van Galilea lag en waarvan de grenzen nogal eens verlegd zijn en niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Kennelijk lag het vlak bij de bergketens de Libanon en de Anti-Libanon. (Zie App. B10.)

Trachonitis: De naam komt van een Grieks grondwoord dat ‘ruw’ betekent en waarschijnlijk verwijst naar het ruige terrein in dat gebied. Trachonitis hoorde bij het gebied ten O van Iturea dat eerder bekendstond als Basan (De 3:3-14), en het was maar zo’n 900 km2 groot. De noordelijke grens van het gebied lag zo’n 40 km ten ZO van Damaskus.

Lysanias: Volgens het verslag van Lukas was Lysanias aan het begin van de bediening van Johannes de Doper districtsregeerder (lett.: ‘tetrarch’) van het Romeinse district Abilene. Een inscriptie die is aangetroffen in Abila, de hoofdstad van Abilene, niet ver van Damaskus in Syrië (zie App. B10), bevestigt dat er een tetrarch met de naam Lysanias aan de macht was in de tijd van de Romeinse keizer Tiberius. Deze vondst weerlegt de bewering van sommige critici dat Lukas deze Lysanias heeft verward met een andere Lysanias, de koning van het nabijgelegen Chalkis (Chalcis) die rond 34 v.Chr. gedood werd, tientallen jaren voor de periode waarover Lukas schrijft.

Abilene: Een Romeins district (tetrarchie) dat was vernoemd naar de hoofdstad Abila en in het gebied van de Anti-Libanon ten N van de berg Hermon lag. (Zie Woordenlijst ‘Libanongebergte’.)

Zacharias: De Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Zacharia, die ‘Jehovah heeft het zich herinnerd’ betekent.

woestijn van Judea: De onvruchtbare en bijna onbewoonde oostelijke helling van het gebergte van Judea die zo’n 1200 m afdaalt naar de westelijke oever van de Jordaan en de Dode Zee. Johannes begint zijn bediening in een gedeelte van dit gebied ten N van de Dode Zee.

overpriester Annas en (...) Kajafas: Bij het specificeren van het begin van de bediening van Johannes de Doper heeft Lukas het over de tijd waarin de Joodse priesterschap werd gedomineerd door twee machtige mannen. Annas werd rond 6/7 n.Chr. tot hogepriester benoemd door Quirinius, de Romeinse gouverneur van Syrië, en bleef in functie tot ongeveer 15 n.Chr. Nadat Annas door de Romeinen was afgezet en zijn ambtstitel was kwijtgeraakt, had hij als voormalig hogepriester en als toonaangevende spreekbuis van de Joodse hiërarchie blijkbaar nog steeds veel macht en invloed. Vijf van zijn zonen hebben de functie van hogepriester bekleed, en zijn schoonzoon Kajafas was hogepriester van ongeveer 18 n.Chr. tot ongeveer 36 n.Chr. Dus hoewel Kajafas in 29 n.Chr. de hogepriester was, kon Annas terecht ‘overpriester’ worden genoemd vanwege zijn dominante positie (Jo 18:13, 24; Han 4:6).

Johannes: Alleen Lukas introduceert Johannes als de zoon van Zacharias. (Zie aantekening bij Lu 1:5.) Ook vermeldt alleen Lukas dat Gods woord tot Johannes kwam, bewoordingen die overeenkomen met die in de Septuaginta over de profeet Elia (1Kon 17:2; 21:28 [20:28, LXX]), die Johannes afbeeldde (Mt 11:14; 17:10-13). De synoptische evangeliën (Mattheüs, Markus en Lukas) vermelden alle drie dat Johannes in de woestijn was, maar Mattheüs zegt dat het om ‘de woestijn van Judea’ ging, dat wil zeggen de onvruchtbare en bijna onbewoonde oostelijke helling van het gebergte van Judea die zo’n 1200 m afdaalt naar de westelijke oever van de Jordaan en de Dode Zee. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)

dopen als symbool van berouw: Lett.: ‘doop van berouw’. De doop waste geen zonden weg. Degenen die zich door Johannes lieten dopen, hadden berouw over hun zonden tegen de wet en toonden dat ze vastbesloten waren hun gedrag te veranderen. Die berouwvolle houding zou hen naar Christus leiden (Ga 3:24). Zo bereidde Johannes een volk erop voor ‘de redding’ te zien waarin God voorzag (Lu 3:3-6; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8, 11 en Woordenlijst ‘Berouw’ en ‘Doop, dopen’).

dopen als symbool van berouw: Zie aantekening bij Mr 1:4.

Maak zijn paden recht: Dit kan verwijzen naar het gebruik onder heersers uit de oudheid om mannen de weg voor de koninklijke wagen te laten vrijmaken door grote stenen weg te halen en zelfs verhoogde wegen aan te leggen en heuvels te slechten.

Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.) Lukas past deze profetie toe op Johannes de Doper. Johannes zou de weg van Jehovah vrijmaken in de zin dat hij de voorloper zou zijn van Jezus, die zijn Vader zou vertegenwoordigen en in de naam van zijn Vader zou komen (Jo 5:43; 8:29). In het evangelie van de apostel Johannes past Johannes de Doper deze profetie toe op zichzelf (Jo 1:23).

Maak zijn paden recht: Zie aantekening bij Mt 3:3.

doop jullie: Of ‘dompel jullie onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

Addergebroed!: Of ‘kinderen van adders!’ Ze werden zo genoemd omdat hun slechtheid en de dodelijke geestelijke schade die ze aanrichtten voor nietsvermoedende mensen te vergelijken waren met gif.

gedoopt: Of ‘ondergedompeld’. (Zie aantekening bij Mt 3:11.)

Addergebroed!: Of ‘kinderen van adders!’ Zie aantekening bij Mt 3:7.

berouw: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt kan letterlijk worden weergegeven met ‘van gedachten veranderen’, wat een verandering in denken, instelling of doel kan inhouden. In deze context heeft ‘berouw’ te maken met iemands band met God. (Zie aantekeningen bij Mt 3:8, 11 en Woordenlijst.)

berouw: Lett.: ‘verandering van denken’. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8 en Woordenlijst.)

vruchten die bij berouw passen: Het meervoud van het Griekse woord voor vrucht (karpos) wordt hier figuurlijk gebruikt voor daden en aanwijzingen waaruit een verandering van denken of instelling zou blijken bij degenen die naar Johannes luisterden (Mt 3:8; Han 26:20; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 11 en Woordenlijst).

belastinginners: Veel Joden inden belasting voor de Romeinse overheid. Mensen hadden een hekel aan deze Joden omdat ze samenwerkten met een gehate overheerser en omdat ze meer geld afpersten dan het officiële belastingtarief. Belastinginners werden meestal door andere Joden gemeden en gelijkgesteld met zondaars en prostituees (Mt 11:19; 21:32).

belastinginners: Zie aantekening bij Mt 5:46.

afgeperst: Of ‘afgeperst door valse beschuldiging’. (Zie aantekening bij Lu 3:14.)

soldaten: Kennelijk Joodse soldaten die misschien een soort politietoezicht uitoefenden en betrokken waren bij douaneheffingen of andere vormen van belasting. Joodse soldaten stonden in een verbondsverhouding met Jehovah. Als ze gedoopt wilden worden als symbool van berouw van zonden, moesten ze hun gedrag veranderen en stoppen met het afpersen van mensen en met andere misdrijven waar de soldaten berucht om waren (Mt 3:8).

vals beschuldigen: Het Griekse woord sukofanteo dat hier gebruikt wordt, is in Lu 19:8 vertaald met ‘afgeperst’ of ‘afgeperst door valse beschuldiging’. (Zie aantekening bij Lu 19:8.) Volgens sommigen betekent het werkwoord letterlijk zoiets als ‘nemen door het tonen van vijgen’. Er zijn meerdere verklaringen voor de oorsprong van dit woord. Een ervan is dat het in het oude Athene verboden was vijgen uit de provincie te exporteren. Iemand die anderen aangaf op de beschuldiging vijgen uit te voeren, werd een ‘vijgentoner’ (d.w.z. vijgenverklikker of sycofant) genoemd. Later werd de uitdrukking gebruikt voor iemand die valse aanklachten deed om er zelf beter van te worden of voor een afperser.

wat je als soldaat krijgt: Of ‘je salaris’, ‘je soldij’. De uitdrukking wordt hier gebruikt als een militaire technische term en duidt op het salaris, het rantsoengeld of de toelage van een soldaat. Het kan zijn dat de toelage van soldaten oorspronkelijk voedsel en andere proviand omvatte. De Joodse soldaten die bij Johannes kwamen, oefenden misschien een soort politietoezicht uit, vooral in verband met douaneheffingen of andere vormen van belasting. Het kan zijn dat Johannes deze raad gaf omdat de meeste soldaten slecht betaald kregen en er kennelijk een tendens onder hen was hun macht te misbruiken om hun inkomen aan te vullen. In 1Kor 9:7, waar Paulus het heeft over het loon waar een christelijke ‘soldaat’ recht op heeft, wordt dezelfde term weergegeven met ‘op eigen kosten’.

was vol verwachting: Of ‘verwachtte met spanning’. Misschien kwam dit doordat de engelen de geboorte van Jezus hadden aangekondigd en de herders die boodschap vervolgens hadden doorverteld (Lu 2:8-11, 17, 18). Later praatte de profetes Anna in de tempel openlijk over het kind (Lu 2:36-38). En de uitspraak van de astrologen dat ze gekomen waren om eer te bewijzen aan ‘de pasgeboren koning van de Joden’ had impact op Herodes, de overpriesters, de schriftgeleerden en iedereen in Jeruzalem (Mt 2:1-4).

doop jullie: Of ‘dompel jullie onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

sandalen: Iemands sandalen uittrekken en dragen of zijn sandaalriemen losmaken (Mr 1:7; Lu 3:16; Jo 1:27) werd gezien als een taak voor slaven.

doop jullie: Zie aantekening bij Mt 3:11.

sandalen: Zie aantekening bij Mt 3:11.

wanschop: Meestal gemaakt van hout. Werd gebruikt om gedorst graan in de lucht te gooien zodat strootjes en kaf werden weggeblazen.

kaf: De schutblaadjes of hulzen om de korrels van granen zoals gerst en tarwe. Het kaf werd meestal verzameld en verbrand om te voorkomen dat het terug zou waaien en in de hopen graan zou terechtkomen. Johannes gebruikt het proces van het wannen om te illustreren hoe de Messias de symbolische tarwe van het kaf zou scheiden.

vuur dat niet uitgedoofd kan worden: Duidt erop dat het Joodse tijdperk volledig zou eindigen.

wanschop: Zie aantekening bij Mt 3:12.

kaf: Zie aantekening bij Mt 3:12.

vuur dat niet uitgedoofd kan worden: Zie aantekening bij Mt 3:12.

districtsregeerder: Lett.: ‘tetrarch’ (betekent ‘heerser over een vierde’ van een provincie), een term die werd gebruikt voor een ondergeschikte districtsregeerder of vazalvorst die alleen met toestemming van de Romeinse overheid regeerde. De tetrarchie van Herodes Antipas bestond uit Galilea en Perea. (Vergelijk de aantekening bij Mr 6:14.)

districtsregeerder: Zie aantekening bij Mt 14:1.

de hemel: Kan duiden op de letterlijke hemel (de lucht) of op de geestelijke hemel.

Terwijl hij bad: Lukas besteedt in zijn evangelie extra aandacht aan het gebed. Enkele gebeden van Jezus worden alleen door Lukas vermeld. Lukas voegt hier bijvoorbeeld het detail toe dat Jezus bad tijdens zijn doop. Kennelijk zijn enkele belangrijke uitspraken uit dat gebed van Jezus later opgetekend door Paulus (Heb 10:5-9). Andere voorbeelden van gebeden van Jezus die alleen Lukas vermeldt, staan in Lu 5:16; 6:12; 9:18, 28; 11:1 en 23:46.

de hemel: Zie aantekening bij Mt 3:16.

werd de hemel geopend: God zorgde er blijkbaar voor dat Jezus hemelse zaken kon waarnemen en begrijpen. Het kan heel goed zijn dat daar ook de herinnering aan zijn voormenselijke leven bij hoorde. Uit de dingen die Jezus na zijn doop zei, vooral in zijn innige gebed in de paschanacht van 33, blijkt dat hij wist van zijn leven in de hemel en dat hij zich herinnerde wat hij zijn Vader had horen zeggen en had zien doen en ook welke eer hij in de hemel had gehad (Jo 6:46; 7:28, 29; 8:26, 28, 38; 14:2; 17:5). Die herinneringen heeft Jezus misschien teruggekregen toen hij gedoopt en gezalfd werd.

Er kwam een stem uit de wolk: De tweede van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. (Zie aantekeningen bij Lu 3:22 en Jo 12:28.)

een stem: De derde van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. De eerste keer was bij Jezus’ doop in het jaar 29 en wordt vermeld in Mt 3:16, 17; Mr 1:11 en Lu 3:22. De tweede keer was bij Jezus’ transfiguratie in het jaar 32 en staat in Mt 17:5; Mr 9:7 en Lu 9:35. De derde keer was in het jaar 33, kort vóór Jezus’ laatste Pascha, en wordt alleen in het evangelie van Johannes vermeld. Jehovah reageerde op Jezus’ verzoek dat zijn Vader Zijn eigen naam zou verheerlijken.

Jij bent mijn geliefde Zoon: Toen Jezus een geestelijk wezen was, was hij Gods Zoon (Jo 3:16). Na zijn geboorte als mens was Jezus net als de volmaakte Adam een ‘zoon van God’ (Lu 1:35; 3:38). Maar het lijkt redelijk dat Gods woorden hier meer betekenen dan een bevestiging van Jezus’ identiteit. Door deze verklaring die samenging met de uitstorting van heilige geest gaf God kennelijk aan dat de mens Jezus Zijn door de geest verwekte Zoon was, dat wil zeggen ‘opnieuw geboren’ met de hoop om tot hemels leven terug te keren, en dat hij door de geest was gezalfd als Gods aangestelde Koning en Hogepriester (Jo 3:3-6; 6:51; vergelijk Lu 1:31-33; Heb 2:17; 5:1, 4-10; 7:1-3).

Ik heb je goedgekeurd: Of ‘ik ben heel blij met je’, ‘je geeft mij grote vreugde’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekeningen bij Mt 3:17 en 12:18.)

gedaante van een duif: Duiven werden voor heilige dingen gebruikt en hadden een symbolische betekenis. Ze werden als slachtoffer gebracht (Mr 11:15; Jo 2:14-16). Ze stonden symbool voor onschuld en zuiverheid (Mt 10:16). De duif die door Noach werd losgelaten kwam met een olijfblad terug naar de ark, waaruit bleek dat het water van de vloed gezakt was (Ge 8:11) en dat er een tijd van rust en vrede zou aanbreken (Ge 5:29). Het kan dus zijn dat Jehovah de duif bij Jezus’ doop gebruikte om de aandacht te vestigen op Jezus’ rol als de Messias, de zuivere en zondeloze Zoon van God die zijn leven voor de mensheid zou offeren en de basis zou leggen voor een periode van rust en vrede tijdens zijn bestuur als Koning. Toen Gods heilige geest (zijn actieve kracht) bij Jezus’ doop op hem neerdaalde, kan het eruit hebben gezien als het gefladder van een duif die ergens neerstrijkt.

klonk er een stem uit de hemel: De eerste van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah met hoorbare stem tot mensen spreekt. (Zie aantekeningen bij Lu 9:35 en Jo 12:28.)

Jij bent mijn geliefde Zoon: Zie aantekening bij Mr 1:11.

Ik heb je goedgekeurd: Zie aantekening bij Mr 1:11.

Sealthiël, de zoon van Neri: Volgens 1Kr 3:17 en Mt 1:12 was Sealthiël de zoon van Jechonja, niet die van Neri. Misschien was Sealthiël getrouwd met een dochter van Neri, waardoor hij zijn schoonzoon zou zijn en dus ‘de zoon van Neri’ kon worden genoemd. Het was in Hebreeuwse geslachtsregisters niet ongebruikelijk om een schoonzoon als een zoon te vermelden. Zo noemt Lukas Jozef ‘de zoon van Eli’, kennelijk de vader van Maria. (Zie aantekening bij Lu 3:23.)

geschiedenis van Jezus Christus: De afstammingslijn in Mattheüs loopt via Davids zoon Salomo, terwijl die in Lukas via Davids zoon Nathan loopt (Mt 1:6, 7; Lu 3:31). Mattheüs laat zien dat Jezus het wettelijke recht op de troon van David had omdat hij een nakomeling van Salomo was via Jozef, die wettelijk gezien Jezus’ vader was. Lukas volgt blijkbaar de afstammingslijn van Maria, die laat zien dat Jezus een biologische nakomeling van David was.

Jozef: In Mattheüs’ verslag wordt de uitdrukking ‘was de vader van’ (zie aantekening bij Mt 1:2) niet gebruikt voor de relatie waarin Jozef tot Jezus stond. Er wordt gewoon gezegd dat Jozef de man van Maria was en dat uit haar Jezus was geboren. De afstammingslijn in Mattheüs laat dus uitkomen dat hoewel Jezus niet de biologische zoon van Jozef is, hij wel zijn adoptiezoon is en daarom een wettelijke erfgenaam van David. De afstammingslijn in Lukas beklemtoont dat Jezus via zijn moeder Maria de biologische erfgenaam van David is.

Sealthiël, de zoon van Neri: Volgens 1Kr 3:17 en Mt 1:12 was Sealthiël de zoon van Jechonja, niet die van Neri. Misschien was Sealthiël getrouwd met een dochter van Neri, waardoor hij zijn schoonzoon zou zijn en dus ‘de zoon van Neri’ kon worden genoemd. Het was in Hebreeuwse geslachtsregisters niet ongebruikelijk om een schoonzoon als een zoon te vermelden. Zo noemt Lukas Jozef ‘de zoon van Eli’, kennelijk de vader van Maria. (Zie aantekening bij Lu 3:23.)

met zijn werk begon: Of ‘met zijn bediening begon’, ‘begon te onderwijzen’. Lett.: ‘begon’, ‘startte’. Lukas gebruikt in Han 1:21, 22 en 10:37, 38 dezelfde Griekse term als hij het heeft over het begin van Jezus’ bediening op aarde. Zijn openbare bediening omvatte prediken, onderwijzen en discipelen maken.

De mensen kenden hem als de zoon van Jozef: Jozef was eigenlijk Jezus’ adoptievader, want Jezus was verwekt door heilige geest. Maar de mensen in Nazareth zagen Jezus als de zoon van Jozef omdat hij door Jozef en Maria werd opgevoed. Dat blijkt ook uit teksten als Mt 13:55 en Lu 4:22, waarin gezegd wordt dat de inwoners van Nazareth Jezus ‘de zoon van de timmerman’ en ‘een zoon van Jozef’ noemden. Mensen die aanstoot aan Jezus namen zeiden eens: ‘Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch?’ (Jo 6:42) En Filippus zei over hem tegen Nathanaël: ‘Het is Jezus, de zoon van Jozef’ (Jo 1:45). Lukas’ verslag laat uitkomen dat Jezus alleen maar ‘de zoon van Jozef’ werd genoemd omdat de mensen hem zo kenden.

De mensen kenden hem als: Of mogelijk ‘zoals wettelijk was vastgelegd’. Enkele geleerden hebben deze weergave voorgesteld omdat de Griekse term ruimte laat voor deze betekenis. In deze context zou die weergave de gedachte overbrengen van een wettelijke vaststelling volgens de genealogische informatie die toen beschikbaar was. Maar de weergave die in de hoofdtekst van de Nieuwewereldvertaling is gebruikt, wordt door de meeste geleerden ondersteund.

Jozef, de zoon van Eli: Volgens Mt 1:16 ‘was Jakob de vader van Jozef, de man van Maria’. In het verslag van Lukas wordt Jozef ‘de zoon van Eli’ genoemd, wat kennelijk betekent dat hij de schoonzoon van Eli is. (Zie voor een vergelijkbaar geval de aantekening bij Lu 3:27.) Het was voor de Joden gebruikelijk om in geslachtsregisters alleen de mannen te vermelden, ook als de afstammingslijn tussen een grootvader en zijn kleinzoon via een dochter liep. Dat zou de reden kunnen zijn waarom Lukas de naam van de dochter weglaat en haar man als zoon vermeldt. Kennelijk volgt Lukas Jezus’ afstammingslijn via Maria, dus het lijkt erop dat Eli de vader van Maria was en dus Jezus’ grootvader van moederskant. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 16 en Lu 3:27.)

Jozef, de zoon van Eli: Volgens Mt 1:16 ‘was Jakob de vader van Jozef, de man van Maria’. In het verslag van Lukas wordt Jozef ‘de zoon van Eli’ genoemd, wat kennelijk betekent dat hij de schoonzoon van Eli is. (Zie voor een vergelijkbaar geval de aantekening bij Lu 3:27.) Het was voor de Joden gebruikelijk om in geslachtsregisters alleen de mannen te vermelden, ook als de afstammingslijn tussen een grootvader en zijn kleinzoon via een dochter liep. Dat zou de reden kunnen zijn waarom Lukas de naam van de dochter weglaat en haar man als zoon vermeldt. Kennelijk volgt Lukas Jezus’ afstammingslijn via Maria, dus het lijkt erop dat Eli de vader van Maria was en dus Jezus’ grootvader van moederskant. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 16 en Lu 3:27.)

Zerubbabel, de zoon van Sealthiël: Hoewel Zerubbabel vaak ‘de zoon van Sealthiël’ wordt genoemd (Ezr 3:2, 8; 5:2; Ne 12:1; Hag 1:1, 12, 14; 2:2, 23; Mt 1:12), wordt hij één keer vermeld bij ‘de zonen van Pedaja’, een broer van Sealthiël (1Kr 3:17-19). Waarschijnlijk was Zerubbabel de biologische zoon van Pedaja, maar het lijkt erop dat hij wettelijk gezien de zoon van Sealthiël was. Misschien is Pedaja overleden toen zijn zoon Zerubbabel nog jong was en heeft Pedaja’s oudste broer, Sealthiël, Zerubbabel opgevoed als zijn eigen zoon. Het kan ook zijn dat Sealthiël kinderloos gestorven is en dat Pedaja een zwagerhuwelijk is aangegaan met zijn vrouw. In dat geval zou de zoon van Pedaja bij Sealthiëls vrouw gezien worden als de wettelijke erfgenaam van Sealthiël.

Sealthiël, de zoon van Neri: Volgens 1Kr 3:17 en Mt 1:12 was Sealthiël de zoon van Jechonja, niet die van Neri. Misschien was Sealthiël getrouwd met een dochter van Neri, waardoor hij zijn schoonzoon zou zijn en dus ‘de zoon van Neri’ kon worden genoemd. Het was in Hebreeuwse geslachtsregisters niet ongebruikelijk om een schoonzoon als een zoon te vermelden. Zo noemt Lukas Jozef ‘de zoon van Eli’, kennelijk de vader van Maria. (Zie aantekening bij Lu 3:23.)

Jezus: Komt overeen met de Hebreeuwse naam Jesua of Jozua, een verkorte vorm van Jehosua, dat ‘Jehovah is redding’ betekent.

Jezus: Of ‘Jozua (Jesua)’. In enkele oude manuscripten staat hier ‘Jose(s)’. (Zie aantekening bij Mt 1:21.)

geschiedenis van Jezus Christus: De afstammingslijn in Mattheüs loopt via Davids zoon Salomo, terwijl die in Lukas via Davids zoon Nathan loopt (Mt 1:6, 7; Lu 3:31). Mattheüs laat zien dat Jezus het wettelijke recht op de troon van David had omdat hij een nakomeling van Salomo was via Jozef, die wettelijk gezien Jezus’ vader was. Lukas volgt blijkbaar de afstammingslijn van Maria, die laat zien dat Jezus een biologische nakomeling van David was.

Jozef: In Mattheüs’ verslag wordt de uitdrukking ‘was de vader van’ (zie aantekening bij Mt 1:2) niet gebruikt voor de relatie waarin Jozef tot Jezus stond. Er wordt gewoon gezegd dat Jozef de man van Maria was en dat uit haar Jezus was geboren. De afstammingslijn in Mattheüs laat dus uitkomen dat hoewel Jezus niet de biologische zoon van Jozef is, hij wel zijn adoptiezoon is en daarom een wettelijke erfgenaam van David. De afstammingslijn in Lukas beklemtoont dat Jezus via zijn moeder Maria de biologische erfgenaam van David is.

Jozef, de zoon van Eli: Volgens Mt 1:16 ‘was Jakob de vader van Jozef, de man van Maria’. In het verslag van Lukas wordt Jozef ‘de zoon van Eli’ genoemd, wat kennelijk betekent dat hij de schoonzoon van Eli is. (Zie voor een vergelijkbaar geval de aantekening bij Lu 3:27.) Het was voor de Joden gebruikelijk om in geslachtsregisters alleen de mannen te vermelden, ook als de afstammingslijn tussen een grootvader en zijn kleinzoon via een dochter liep. Dat zou de reden kunnen zijn waarom Lukas de naam van de dochter weglaat en haar man als zoon vermeldt. Kennelijk volgt Lukas Jezus’ afstammingslijn via Maria, dus het lijkt erop dat Eli de vader van Maria was en dus Jezus’ grootvader van moederskant. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 16 en Lu 3:27.)

Nathan: De zoon van David en Bathseba, een voorouder van Maria (2Sa 5:13, 14; 1Kr 3:5). In de Griekse Geschriften wordt hij alleen hier vermeld. Jezus’ afstammingslijn in Lukas verschilt van die in Mattheüs, maar bijna alle verschillen in de namen zijn te verklaren als we ons realiseren dat Lukas de afstamming via Davids zoon Nathan volgt en Mattheüs de afstamming via Davids zoon Salomo (Mt 1:6, 7). Kennelijk volgt Lukas de afstammingslijn van Maria en toont hij daarmee Jezus’ biologische afstamming van David aan, terwijl Mattheüs Jezus’ wettelijke recht op Davids troon aantoont door weer te geven dat hij van Salomo afstamt via Jozef, die wettelijk gezien Jezus’ vader was. Zowel Mattheüs als Lukas geeft aan dat Jozef de adoptievader van Jezus was. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 16 en Lu 3:23.)

Salmon: De Griekse spelling is in sommige oude manuscripten ‘Sala’ en in andere ‘Salmon’. Salmon trouwde met Rachab uit Jericho en werd de vader van Boaz (Ru 4:20-22; Mt 1:4, 5). In 1Kr 2:11 wordt een Hebreeuwse spellingsvariant van de naam gebruikt. Daar staat: ‘Salma werd de vader van Boaz.’

Arni: Dit is een variant op de naam Ram (Grieks: Aram) in Mt 1:3, 4. In 1Kr 2:9 is Ram een van ‘de zonen die Hezron kreeg’ en Ru 4:19 zegt: ‘Hezron werd de vader van Ram.’ Enkele manuscripten gebruiken hier in Lukas’ verslag Ram, maar veel manuscripten gebruiken de variant Arni.

de zoon van Kainan: Een paar oude manuscripten laten ‘de zoon van Kainan’ hier weg. Dat komt overeen met de masoretische tekst van Ge 10:24; 11:12, 13 en 1Kr 1:18, waar Selah vermeld wordt als de zoon van Arpachsad. Maar de naam Kainan komt in deze geslachtsregisters wel voor in beschikbare exemplaren van de Griekse Septuaginta, zoals de Codex Alexandrinus uit de vijfde eeuw. In de meeste Bijbelvertalingen wordt ‘de zoon van Kainan’ hier vermeld, aangezien veel manuscripten van het evangelie van Lukas het weergeven ervan ondersteunen.

de zoon van Adam: Lukas voert de afstammingslijn van Jezus terug tot Adam, de voorvader van de hele mensheid. Dat past bij Lukas’ doelstelling om goed nieuws voor alle mensen te schrijven, zowel Joden als niet-Joden. Mattheüs, die zijn evangelie voornamelijk voor de Joden geschreven lijkt te hebben, voert Jezus’ afstammingslijn terug tot Abraham. Dat Lukas’ evangelie een breed publiek moest aanspreken, is ook te zien in de gedeelten waaruit blijkt dat Christus’ boodschap en daden een goede uitwerking hadden ongeacht iemands achtergrond — die over een Samaritaanse melaatse, een rijke belastinginner en zelfs een veroordeelde dief aan een martelpaal (Lu 17:11-19; 19:2-10; 23:39-43).

Adam, de zoon van God: Deze vermelding verwijst terug naar de oorsprong van de mensheid en is in overeenstemming met het Genesisverslag, waar staat dat de eerste mens door God is geschapen en naar zijn beeld is geschapen (Ge 1:26, 27; 2:7). Deze uitspraak is ook een hulp om andere geïnspireerde uitspraken te begrijpen, zoals die in Ro 5:12; 8:20, 21 en 1Kor 15:22, 45.

Media

Tiberius Caesar
Tiberius Caesar

Tiberius werd geboren in 42 v.Chr. In het jaar 14 n.Chr. werd hij de tweede keizer van Rome, en hij stierf in maart 37. Hij was tijdens Jezus’ hele bediening keizer, dus hij was de caesar toen Jezus over de belasting zei: ‘Geef aan caesar wat van caesar is’ (Mr 12:14-17; Mt 22:17-21; Lu 20:22-25).

Munt van Herodes Antipas
Munt van Herodes Antipas

Op deze foto’s zijn de twee kanten afgebeeld van een munt van een koperlegering. Deze munt is geslagen in de tijd van Jezus’ bediening. Dat was in opdracht van Herodes Antipas, de tetrarch of districtsregeerder van Galilea en Perea. Waarschijnlijk trok Jezus op zijn reis naar Jeruzalem door Perea, het gebied van Herodes, toen de farizeeën hem vertelden dat Herodes hem wilde doden. Jezus noemde Herodes daarop ‘die vos’. (Zie aantekening bij Lu 13:32.) Aangezien Herodes voornamelijk Joden als onderdanen had, stonden er op de munten die hij liet slaan emblemen zoals palmtakken (1) en kransen (2), afbeeldingen waar de Joden geen aanstoot aan zouden nemen.

De woestijn
De woestijn

De woorden die in de Bijbel met ‘woestijn’ worden vertaald (Hebr. midhbar en Grieks eremos), duiden over het algemeen op dunbevolkt, ongecultiveerd land, vaak steppegebieden met struiken en gras en zelfs weidegrond. Deze woorden kunnen ook duiden op waterloze gebieden die echt woestijnen genoemd kunnen worden. In de evangeliën wordt met ‘woestijn’ meestal de woestijn van Judea bedoeld. Hier leefde en predikte Johannes en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld (Mr 1:12).

Sandalen
Sandalen

In Bijbelse tijden bestonden sandalen uit een platte zool van leer, hout of ander vezelmateriaal, aan de voet vastgebonden met leren riempjes. Sandalen werden gebruikt in beeldspraak en als symbool bij bepaalde soorten transacties. Als een man bijvoorbeeld weigerde met een weduwe een zwagerhuwelijk te sluiten, dan moest zij volgens de wet zijn sandaal uittrekken en kreeg zijn familie de schandelijke naam ‘Het huis van degene bij wie de sandaal werd uitgetrokken’ (De 25:9, 10). De overdracht van eigendommen of het recht op terugkoop werd gesymboliseerd door het overhandigen van een sandaal (Ru 4:7). Iemands sandaalriemen losmaken of zijn sandalen dragen werd als een minderwaardige taak gezien en werd vaak door slaven gedaan. Johannes de Doper had het over dit gebruik om aan te geven dat hij inferieur was aan de Christus.

Dorswerktuigen
Dorswerktuigen

Hier is de onderkant te zien van twee replica’s van dorssleden (1) waarin scherpe stenen geklemd zaten (Jes 41:15). De tweede foto (2) laat zien hoe de boer, nadat hij schoven graan op de dorsvloer heeft uitgespreid, op een slede gaat staan die door bijvoorbeeld twee ossen over het graan heen wordt getrokken. De hoeven van het dier en de scherpe stenen aan de onderkant van de slede pletten de halmen, waardoor de graankorrels loskwamen. Dan gebruikte de boer een houten vork of wanschop (3) om het gedorste graan in de lucht te gooien. De wind voerde het kaf mee en de zwaardere graankorrels vielen terug op de grond. Dorsen wordt in de Bijbel gebruikt als een passend symbool van hoe Jehovah’s vijanden geslagen en verbrijzeld zullen worden (Jer 51:33; Mi 4:12, 13). Johannes de Doper illustreerde ermee hoe de rechtvaardigen van de slechte mensen gescheiden zouden worden.