Volgens Johannes 1:1-51

1  In het begin was het Woord.+ Het Woord was bij God+ en het Woord was een god.+  Hij was in het begin bij God.+  Alles is via hem ontstaan,+ en zonder hem is er helemaal niets ontstaan. Wat is ontstaan  via hem was leven, en het leven was het licht voor de mensen.*+  Het licht schijnt in de duisternis+ en de duisternis heeft het niet overwonnen.  Er kwam een man die als vertegenwoordiger van God gestuurd was. Hij heette Johannes.+  Deze man kwam als getuige, om te getuigen van het licht,+ zodat alle soorten mensen door hem zouden gaan geloven.  Hij was niet zelf dat licht,+ maar hij moest getuigen van dat licht.+  Het ware licht dat alle soorten mensen licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen.+ 10  Hij was in de wereld,+ en de wereld is via hem ontstaan,+ maar de wereld kende* hem niet. 11  Hij kwam naar zijn eigen huis, maar zijn eigen mensen accepteerden hem niet.+ 12  Maar aan allen die hem wel aanvaardden, heeft hij het recht gegeven Gods kinderen+ te worden, omdat ze in zijn naam geloofden.+ 13  Ze zijn niet geboren uit bloed, uit vleselijke wil of uit de wil van een man, maar uit God.+ 14  Het Woord is vlees geworden+ en heeft bij ons gewoond. We hebben zijn glorie gezien, een glorie die hoort bij een eniggeboren zoon+ van een vader. Hij was vol gunst van God en vol waarheid.+ 15  (Johannes getuigde van hem en riep uit: ‘Dit is degene over wie ik zei: “Hij die na mij komt, is mij voorbijgegaan, want hij bestond vóór mij.”’)+ 16  Want uit zijn overvloed zijn wij allemaal overladen met onverdiende goedheid. 17  Want de wet werd via Mozes gegeven,+ maar de onverdiende goedheid+ en de waarheid zijn via Jezus Christus gekomen.+ 18  Geen enkel mens heeft ooit God gezien.+ De eniggeboren god,+ die dicht bij de Vader is,+ die heeft duidelijk gemaakt wie Hij is.+ 19  Dit is het getuigenis dat Johannes gaf toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem naar hem toe stuurden om hem te vragen: ‘Wie ben je?’+ 20  Hij ontweek de vraag niet en gaf openlijk toe: ‘Ik ben niet de Christus.’+ 21  Toen vroegen ze hem: ‘Wie dan? Ben je Eli̱a?’+ Hij zei: ‘Die ben ik ook niet.’+ ‘Ben je de Profeet?’+ ‘Nee’, antwoordde hij. 22  Dus zeiden ze tegen hem: ‘Wie ben je? Vertel het ons zodat we een antwoord kunnen geven aan de mensen die ons hebben gestuurd. Wat heb je over jezelf te zeggen?’ 23  Hij zei: ‘Ik ben een stem van iemand die in de woestijn roept: “Maak de weg van Jehovah recht”,+ zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.’+ 24  De afgevaardigden waren gestuurd door de farizeeën. 25  Daarom vroegen ze hem verder: ‘Als je niet de Christus of Eli̱a of de Profeet bent, waarom doop je dan?’ 26  Johannes antwoordde: ‘Ik doop in water. In jullie midden is iemand die jullie niet kennen, 27  hij die na mij komt, en ik ben het niet eens waard om de riem van zijn sandaal los te maken.’+ 28  Dat gebeurde in Betha̱nië aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was.+ 29  De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: ‘Kijk, het Lam+ van God dat de zonde van de wereld+ wegneemt!+ 30  Dit is degene over wie ik zei: “Na mij komt een man die mij is voorbijgegaan, want hij bestond vóór mij.”+ 31  Ook ik kende hem niet, maar ik kwam in water dopen zodat hij aan Israël bekendgemaakt zou worden.’+ 32  Johannes getuigde ook: ‘Ik zag de geest als een duif neerdalen uit de hemel, en hij bleef op hem.+ 33  Ook ik kende hem niet, maar Hij die mij heeft gestuurd om in water te dopen, heeft tegen me gezegd: “Als je de geest op iemand ziet neerdalen en blijven,+ dan weet je dat dat degene is die met heilige geest doopt.”+ 34  Ik heb het gezien, en ik heb getuigd dat hij de Zoon van God is.’+ 35  De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 36  Hij zag Jezus lopen en zei: ‘Kijk, het Lam+ van God!’ 37  Toen de twee discipelen hem dat hoorden zeggen, volgden ze Jezus. 38  Jezus draaide zich om, en toen hij zag dat ze hem volgden, vroeg hij: ‘Wat willen jullie?’ ‘Rabbi,’ zeiden ze tegen hem (dat betekent Meester), ‘waar woon je?’ 39  Hij zei tegen ze: ‘Kom maar mee, dan kun je het zien.’ Ze gingen dus mee en zagen waar hij onderdak had gevonden. Het was ongeveer het tiende uur, en ze bleven die dag bij hem. 40  Eén van de twee die hadden gehoord wat Johannes zei en Jezus waren gevolgd, was Andre̱as,+ de broer van Simon Petrus. 41  De eerste die hij ging opzoeken was zijn eigen broer Simon.* Hij zei tegen hem: ‘We hebben de Messi̱as+ gevonden’ (dat vertaald wordt met Christus).+ 42  En hij nam hem mee naar Jezus. Jezus keek hem aan en zei: ‘Jij bent Simon,+ de zoon van Johannes. Voortaan zul je Ce̱fas heten’ (dat vertaald wordt met Petrus).+ 43  De volgende dag wilde Jezus naar Galilea vertrekken. Toen hij Fili̱ppus+ trof, zei hij tegen hem: ‘Wees mijn volgeling.’ 44  Fili̱ppus kwam uit Bethsa̱ïda, uit de stad van Andre̱as en Petrus. 45  Fili̱ppus kwam Natha̱naël+ tegen en zei tegen hem: ‘We hebben degene gevonden over wie in de Wet van Mozes en de Profeten is geschreven.+ Het is Jezus, de zoon van Jozef,+ uit Na̱zareth.’ 46  Maar Natha̱naël zei: ‘Kan uit Na̱zareth iets goeds komen?’+ ‘Kom maar kijken’, antwoordde Fili̱ppus. 47  Toen Jezus Natha̱naël zag aankomen, zei hij over hem: ‘Kijk, dat is echt een Israëliet in wie geen bedrog is.’+ 48  ‘Waar ken je mij van?’, vroeg Natha̱naël. Jezus antwoordde: ‘Ik zag je al voordat Fili̱ppus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’ 49  Toen zei Natha̱naël: ‘Rabbi, je bent de Zoon van God, je bent Koning van Israël.’+ 50  Waarop Jezus zei: ‘Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog veel grotere dingen zien.’ 51  Hij zei verder tegen hem: ‘Echt, ik verzeker jullie: je zult de hemel geopend zien en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen naar de Mensenzoon.’+

Voetnoten

Of ‘mensheid’.
Of ‘herkende’, ‘erkende’.
Of ‘het eerste dat hij deed was (...) opzoeken’.

Aantekeningen

Johannes: Volgens sommige oude manuscripten wordt de vader van Petrus hier Johannes genoemd. In andere oude manuscripten wordt hij Jona genoemd. In Mt 16:17 spreekt Jezus Petrus aan als ‘Simon, zoon van Jona’. (Zie aantekening bij Mt 16:17.) Volgens sommige geleerden zijn de Griekse vormen van de namen Johannes en Jona een andere spelling van dezelfde Hebreeuwse naam.

Johannes: Volgens sommige oude manuscripten wordt de vader van Petrus hier Johannes genoemd. In andere oude manuscripten wordt hij Jona genoemd. In Mt 16:17 spreekt Jezus Petrus aan als ‘Simon, zoon van Jona’. (Zie aantekening bij Mt 16:17.) Volgens sommige geleerden zijn de Griekse vormen van de namen Johannes en Jona een andere spelling van dezelfde Hebreeuwse naam.

Johannes: Dat wil zeggen Johannes de Doper. De schrijver van dit evangelie, de apostel Johannes, heeft het 19 keer over Johannes de Doper, maar in tegenstelling tot de andere evangelieschrijvers gebruikt hij nooit de aanduiding ‘de Doper’. (Zie aantekeningen bij Mt 3:1 en Mr 1:4.) De apostel Johannes maakt wel onderscheid tussen de drie Maria’s (Jo 11:1, 2; 19:25; 20:1). Maar zo’n onderscheid hoefde hij niet te maken als hij het over Johannes de Doper had, want de apostel noemt zichzelf nooit bij naam en iedereen zou begrijpen om welke Johannes het ging. Dit is nog een bevestiging dat de apostel Johannes dit evangelie heeft geschreven. (Zie Inleiding tot Johannes en aantekening bij Jo Titel.)

degene van wie Jezus veel hield: Dit is de eerste van de vijf keer dat er een discipel wordt vermeld ‘van wie Jezus veel hield’ of ‘aan wie Jezus gehecht was’ (Jo 19:26; 20:2; 21:7, 20). Algemeen wordt aangenomen dat dit de apostel Johannes is, de zoon van Zebedeüs en de broer van Jakobus (Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10). Eén reden daarvoor is dat de apostel Johannes in dit evangelie niet bij naam wordt genoemd, afgezien van de aanduiding ‘de zonen van Zebedeüs’ in Jo 21:2. Een andere aanwijzing is te vinden in Jo 21:20-24, waar de uitdrukking ‘de discipel van wie Jezus veel hield’ wordt gebruikt voor de schrijver van dit evangelie. Bovendien zei Jezus over die apostel: ‘Als het mijn wil is dat hij blijft totdat ik kom, wat gaat jou dat dan aan?’ Dit impliceert dat die persoon veel langer zou leven dan Petrus en de andere apostelen, wat zeker gold voor de apostel Johannes. (Zie aantekeningen bij Jo Titel; 1:6 en 21:20.)

Johannes: Het Nederlandse equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent. De naam van de schrijver wordt niet in dit evangelie vermeld. Maar in de tweede en derde eeuw werd dit boek algemeen aan de apostel Johannes toegeschreven. Waar de naam Johannes in dit evangelie wordt vermeld, verwijst die naar Johannes de Doper, behalve in Jo 1:42 en 21:15-17, waar Jezus de vader van Petrus Johannes noemt. (Zie de aantekeningen bij Jo 1:42 en 21:15.) Hoewel de apostel Johannes nooit bij naam wordt genoemd, wordt er over zijn broer Jakobus en hem gesproken als ‘de zonen van Zebedeüs’ (Jo 21:2; Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10; zie aantekening bij Jo 1:6). In de slotverzen van het evangelie verwijst de schrijver naar zichzelf als ‘de discipel van wie Jezus veel hield’ (Jo 21:20-24), en er zijn goede redenen om die uitdrukking in verband te brengen met de apostel Johannes. (Zie aantekening bij Jo 13:23.)

Volgens Johannes: Geen van de evangelieschrijvers vermeldt zijn naam in zijn verslag, en de titel maakte blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. In sommige manuscripten van Johannes’ evangelie wordt de titel weergegeven als Euaggelion Kata Ioannen (Goed nieuws [of: Evangelie] volgens Johannes), terwijl in andere de kortere titel Kata Ioannen (Volgens Johannes) wordt gebruikt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer men ermee begon zulke titels toe te voegen of te gebruiken. Volgens sommigen was dat in de tweede eeuw, omdat er manuscripten van de evangeliën met de langere titel zijn gevonden die dateren van eind tweede of begin derde eeuw. Volgens sommige geleerden zijn de openingswoorden van het boek Markus (‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God’) misschien de reden waarom de term evangelie (bet.: ‘goed nieuws’) gebruikt ging worden als omschrijving van deze verslagen. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.

vanaf het begin: Met deze uitdrukking wordt niet verwezen naar Judas’ geboorte of naar het moment dat Jezus hem als apostel uitkoos na een hele nacht te hebben gebeden (Lu 6:12-16). Het slaat op het begin van Judas’ verraderlijke gedrag, dat door Jezus meteen werd opgemerkt (Jo 2:24, 25; Opb 1:1; 2:23; zie aantekeningen bij Jo 6:70 en 13:11). Dit laat ook zien dat Judas doelbewust en planmatig handelde en niet in een plotselinge opwelling. Het woord begin (Grieks: arche) kan in de Griekse Geschriften op verschillende dingen slaan, afhankelijk van de context. In 2Pe 3:4 slaat ‘begin’ bijvoorbeeld op het begin van de schepping. Maar in de meeste gevallen wordt het in een beperktere betekenis gebruikt. Petrus zei bijvoorbeeld dat de heilige geest op de heidenen kwam, ‘net zoals in het begin bij ons is gebeurd’ (Han 11:15). Petrus had het niet over het moment dat hij geboren werd of het moment dat hij als apostel werd uitgekozen. Hij had het over de dag van Pinksteren 33, dat wil zeggen ‘het begin’ van de uitstorting van de heilige geest met een specifiek doel (Han 2:1-4). Andere voorbeelden van hoe de context de betekenis van ‘begin’ kan beïnvloeden, zijn te vinden in Lu 1:2, Jo 15:27 en 1Jo 2:7.

goden: Of ‘goddelijken’. Jezus citeert hier uit Ps 82:6, waar het Hebreeuwse woord ʼelohim (goden) wordt gebruikt voor mensen, namelijk menselijke rechters in Israël. Ze waren ‘goden’ in hun functie als vertegenwoordiger en woordvoerder van God. In vergelijkbare zin kreeg Mozes te horen dat hij ‘als God’ moest zijn voor Aäron en voor de farao (Ex 4:16, vtn.; 7:1, vtn.).

het begin: Wat er in de Bijbel met ‘begin’ wordt bedoeld, hangt af van de context. Het Griekse arche kan hier niet op ‘het begin’ van God de Schepper duiden, want hij is eeuwig en heeft geen begin gehad (Ps 90:2). Het moet daarom slaan op de tijd dat God begon met scheppen. Gods eerste schepping werd het Woord genoemd, een aanduiding voor degene in de hemel die later Jezus werd (Jo 1:14-17). Jezus is dus de enige die terecht ‘de eerstgeborene van de hele schepping’ kan worden genoemd (Kol 1:15). Hij was ‘het begin van de schepping door God’ (Opb 3:14), dus hij bestond voordat andere geestelijke wezens en het heelal werden geschapen. Via Jezus zijn zelfs ‘alle andere dingen in de hemel en op aarde geschapen’ (Kol 1:16; zie de aantekening bij Jo 6:64 voor andere voorbeelden van de manier waarop ‘begin’ wordt gebruikt).

het Woord: Of ‘de Logos’. Grieks: ho logos. Hier wordt het gebruikt als titel, en het komt ook voor in Jo 1:14 en Opb 19:13. Johannes maakt duidelijk dat het Jezus is die deze titel draagt. De titel wordt gebruikt voor Jezus tijdens zijn voormenselijke bestaan als geestelijk wezen, tijdens zijn bediening op aarde als volmaakt mens en nadat hij tot de hemel was verhoogd. Jezus was Gods woordvoerder, zijn communicatiemiddel voor het overbrengen van informatie en instructies aan de andere geestenzonen van de Schepper en aan mensen. Het is dus redelijk om aan te nemen dat Jehovah voordat Jezus naar de aarde kwam bij veel gelegenheden met de mensheid communiceerde via het Woord, zijn hemelse woordvoerder (Ge 16:7-11; 22:11; 31:11; Ex 3:2-5; Re 2:1-4; 6:11, 12; 13:3).

bij: Lett.: ‘naar(toe)’, ‘tot’. In deze context duidt het Griekse voorzetsel pros op directe nabijheid en omgang. Het laat ook uitkomen dat het om afzonderlijke personen gaat, in dit geval het Woord en de enige ware God.

het Woord was een god: Of ‘het Woord was goddelijk (een goddelijke)’. Met deze uitspraak beschrijft Johannes een eigenschap of kenmerk van ‘het Woord’ (Grieks: ho logos; zie aantekening bij het Woord in dit vers), dat wil zeggen Jezus Christus. Als de eerstgeboren Zoon van God via wie God alle andere dingen heeft geschapen, heeft het Woord een unieke positie. Daarom wordt hij terecht beschreven als ‘een god’, ‘een goddelijke’, ‘goddelijk’, ‘een goddelijk wezen’. Veel vertalers geven de voorkeur aan de weergave ‘het Woord was God’ en stellen hem daarmee gelijk aan de almachtige God. Maar er zijn goede redenen om te zeggen dat Johannes niet bedoelde dat ‘het Woord’ dezelfde was als de almachtige God. In de eerste plaats wordt in het zinsdeel ervoor en erna duidelijk gezegd dat het Woord ‘bij God’ was. Bovendien komt het Griekse woord theos drie keer voor in vers 1 en 2. De eerste en de derde keer wordt theos voorafgegaan door het Griekse bepaald lidwoord, maar de tweede keer staat er geen lidwoord. Veel geleerden zijn het erover eens dat het ontbreken van het bepaald lidwoord vóór de tweede theos veelbetekenend is. Als in deze context het lidwoord gebruikt wordt, duidt theos op de almachtige God. Maar waar het lidwoord in deze grammaticale constructie ontbreekt, krijgt theos de functie van een kwalificatie en beschrijft het een kenmerkende eigenschap van ‘het Woord’. Daarom geven een aantal Bijbelvertalingen in onder meer het Duits, Engels, Frans en Nederlands deze tekst op een vergelijkbare manier weer als de Nieuwewereldvertaling en beschrijven ze het Woord als ‘een god’, ‘goddelijk’, ‘een goddelijk wezen’, ‘van goddelijke aard’, ‘als god’. Deze keus wordt ondersteund door oude vertalingen van Johannes’ evangelie in de Koptische dialecten Sahidisch en Bohairisch, die waarschijnlijk uit de derde en vierde eeuw dateren. In deze vertalingen wordt de eerste keer dat theos in Jo 1:1 voorkomt anders weergegeven dan de tweede keer. Die weergaven beklemtonen een eigenschap van ‘het Woord’, namelijk dat zijn aard als die van God was, maar ze stellen hem niet gelijk aan zijn Vader, de almachtige God. In overeenstemming met dit vers zegt Kol 2:9 dat Christus ‘de hele volheid van de goddelijke aard’ heeft. En volgens 2Pe 1:4 zouden ook Christus’ mede-erfgenamen ‘delen in de goddelijke natuur’. Een ander punt is dat in de Septuaginta het Griekse woord theos meestal het equivalent is van de Hebreeuwse woorden voor God, ʼel en ʼelohim, die naar verluidt de grondbetekenis ‘Machtige’, ‘Sterke’ hebben. Deze Hebreeuwse woorden worden gebruikt voor de almachtige God, andere goden en mensen. (Zie aantekening bij Jo 10:34.) Dat het Woord ‘een god’ of ‘een machtige’ wordt genoemd past bij de profetie in Jes 9:6, waarin wordt voorspeld dat de Messias ‘Sterke God’ (niet ‘almachtige God’) zou worden genoemd en dat hij de ‘Eeuwige Vader’ zou worden van iedereen die het voorrecht zou hebben zijn onderdaan te worden. Zijn eigen Vader, ‘Jehovah van de legermachten’, zou dat in zijn ijver doen (Jes 9:7).

Wat is ontstaan: De oudste Griekse manuscripten bevatten in vers 3 en 4 geen interpunctie. De interpunctie in de Nieuwewereldvertaling is gebaseerd op de wetenschappelijke uitgaven van de Griekse tekst die zijn uitgebracht door Westcott en Hort, de United Bible Societies, en Nestle en Aland. Het laatste gedeelte van vers 3 is gekoppeld aan vers 4. Deze weergave geeft aan dat leven en licht zijn ontstaan door middel van het Woord (Kol 1:15, 16). Sommige vertalingen geven een ander begrip van de Griekse tekst weer en koppelen het laatste gedeelte van vers 3 aan de voorgaande woorden. Daardoor wordt de gedachte overgebracht ‘en zonder hem is er helemaal niets ontstaan van wat ontstaan is’. Veel geleerden ondersteunen echter de weergave van de Nieuwewereldvertaling.

het Woord: Of ‘de Logos’. Grieks: ho logos. Hier wordt het gebruikt als titel, en het komt ook voor in Jo 1:14 en Opb 19:13. Johannes maakt duidelijk dat het Jezus is die deze titel draagt. De titel wordt gebruikt voor Jezus tijdens zijn voormenselijke bestaan als geestelijk wezen, tijdens zijn bediening op aarde als volmaakt mens en nadat hij tot de hemel was verhoogd. Jezus was Gods woordvoerder, zijn communicatiemiddel voor het overbrengen van informatie en instructies aan de andere geestenzonen van de Schepper en aan mensen. Het is dus redelijk om aan te nemen dat Jehovah voordat Jezus naar de aarde kwam bij veel gelegenheden met de mensheid communiceerde via het Woord, zijn hemelse woordvoerder (Ge 16:7-11; 22:11; 31:11; Ex 3:2-5; Re 2:1-4; 6:11, 12; 13:3).

hem: Dat wil zeggen het Woord, de Logos. (Zie aantekening bij Jo 1:1.)

leven (...) licht: Deze twee thema’s lopen als een rode draad door het geïnspireerde verslag van Johannes. God is de Bron van het leven, en via Jezus, het Woord, zijn alle andere levensvormen ‘ontstaan’ (Jo 1:3). In die zin is het leven via Jezus Christus gekomen. Via Jezus maakte God het ook mogelijk dat de zondige, stervende mensheid eeuwig leven krijgt. Daarom kan Jezus worden aangeduid als het leven dat het licht voor de mensen werd. Jo 1:9 noemt het Woord ‘het ware licht dat alle soorten mensen licht geeft’. Mensen die Jezus volgen, ‘het licht van de wereld’, zullen ‘het licht van het leven bezitten’ (Jo 8:12). Het Woord is Gods ‘Voornaamste Bewerker van het leven’, die de mensheid verlicht op hun pad naar het leven (Han 3:15).

Johannes: Het Nederlandse equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent.

de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Werd blijkbaar gebruikt als een soort bijnaam, wat aangeeft dat doop door onderdompeling in water kenmerkend was voor Johannes. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus schreef over ‘Johannes, bijgenaamd de Doper’.

de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Het Griekse deelwoord dat hier en in Mr 6:14, 24 met ‘Doper’ wordt weergegeven, kan ook vertaald worden met ‘degene die doopt’. Hoewel dit in het Grieks qua vorm iets verschilt van het zelfstandig naamwoord Baptistes, dat in Mr 6:25 en 8:28 en in Mattheüs en Lukas voorkomt, kunnen beide vormen (in Mr 6:24, 25 afwisselend gebruikt) weergegeven worden met ‘Doper’. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)

Johannes: Het Nederlandse equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent. De naam van de schrijver wordt niet in dit evangelie vermeld. Maar in de tweede en derde eeuw werd dit boek algemeen aan de apostel Johannes toegeschreven. Waar de naam Johannes in dit evangelie wordt vermeld, verwijst die naar Johannes de Doper, behalve in Jo 1:42 en 21:15-17, waar Jezus de vader van Petrus Johannes noemt. (Zie de aantekeningen bij Jo 1:42 en 21:15.) Hoewel de apostel Johannes nooit bij naam wordt genoemd, wordt er over zijn broer Jakobus en hem gesproken als ‘de zonen van Zebedeüs’ (Jo 21:2; Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10; zie aantekening bij Jo 1:6). In de slotverzen van het evangelie verwijst de schrijver naar zichzelf als ‘de discipel van wie Jezus veel hield’ (Jo 21:20-24), en er zijn goede redenen om die uitdrukking in verband te brengen met de apostel Johannes. (Zie aantekening bij Jo 13:23.)

als vertegenwoordiger van God gestuurd was: Of ‘door God was gemachtigd’, ‘in opdracht van God kwam’. Johannes de Doper had een opdracht van God gekregen (Lu 3:2) en die omvatte het werk van een prediker of openbare boodschapper. Johannes kondigde niet alleen de komst van de Messias en van Gods Koninkrijk aan, maar spoorde de Joden die naar hem toe kwamen ook aan om berouw te hebben van hun zonden (Mt 3:1-3, 11, 12; Mr 1:1-4; Lu 3:7-9). Johannes de Doper diende als profeet, leraar (met discipelen) en evangelieprediker (Lu 1:76, 77; 3:18; 11:1; Jo 1:35).

Johannes: Dat wil zeggen Johannes de Doper. De schrijver van dit evangelie, de apostel Johannes, heeft het 19 keer over Johannes de Doper, maar in tegenstelling tot de andere evangelieschrijvers gebruikt hij nooit de aanduiding ‘de Doper’. (Zie aantekeningen bij Mt 3:1 en Mr 1:4.) De apostel Johannes maakt wel onderscheid tussen de drie Maria’s (Jo 11:1, 2; 19:25; 20:1). Maar zo’n onderscheid hoefde hij niet te maken als hij het over Johannes de Doper had, want de apostel noemt zichzelf nooit bij naam en iedereen zou begrijpen om welke Johannes het ging. Dit is nog een bevestiging dat de apostel Johannes dit evangelie heeft geschreven. (Zie Inleiding tot Johannes en aantekening bij Jo Titel.)

het getuigenis dat Johannes gaf: Of ‘de getuigenverklaring van Johannes’. In Johannes 1:7 wordt Johannes de Doper een ‘getuige’ genoemd (een vorm van het Griekse marturia, dat hier ook wordt gebruikt), iemand die kwam om te getuigen van het licht. Hetzelfde Griekse woord duidt hier op de bevestiging of verklaring die Johannes de Doper over Jezus gaf en die in de volgende verzen staat.

als getuige: Of ‘tot (voor) een getuigenis’. Het Griekse zelfstandig naamwoord voor getuige (marturia) komt twee keer zo vaak voor in het evangelie van Johannes als in de drie andere evangeliën bij elkaar. Het verwante werkwoord, dat wordt vertaald met getuigen (martureo), komt in Johannes’ evangelie 39 keer voor — en maar 2 keer in de andere evangeliën (Mt 23:31; Lu 4:22, vtn.). Dit Griekse werkwoord wordt zo vaak in verband met Johannes de Doper gebruikt dat hij volgens sommigen ‘Johannes de Getuige’ moet worden genoemd (Jo 1:8, 15, 32, 34; 3:26; 5:33; zie aantekening bij Jo 1:19). In Johannes’ evangelie wordt dit werkwoord vaak ook gebruikt in verband met Jezus’ bediening. Van Jezus wordt vaak gezegd dat hij ‘getuigt’ (Jo 8:14, 17, 18). Vooral interessant zijn Jezus’ woorden tot Pontius Pilatus: ‘Hiervoor ben ik geboren en hiervoor ben ik in de wereld gekomen: om te getuigen van de waarheid’ (Jo 18:37). In de Openbaring aan Johannes wordt Jezus ‘de Trouwe Getuige’ en ‘de trouwe en ware getuige’ genoemd (Opb 1:5; 3:14).

hem: Dat wil zeggen Johannes de Doper. (Vergelijk Han 19:4.)

wereld: Het Griekse woord kosmos duidt hier op de mensenwereld. In deze context lijkt de uitdrukking in de wereld komen niet te slaan op Jezus’ geboorte als mens maar vooral op het feit dat hij er bij zijn doop op uitging onder de mensheid. Na zijn doop voerde hij de bediening uit die hem was toegewezen en was hij een lichtdrager voor de mensenwereld. (Vergelijk Jo 3:17, 19; 6:14; 9:39; 10:36; 11:27; 12:46 en 1Jo 4:9.)

de wereld is via hem ontstaan: Het Griekse woord kosmos (wereld) slaat hier op de mensenwereld, zoals blijkt uit de rest van het vers, waarin wordt gezegd dat de wereld hem niet kende. In niet-religieuze geschriften werd dit Griekse woord soms gebruikt voor het universum en de schepping in het algemeen. Misschien heeft Paulus het woord in die betekenis gebruikt toen hij tot Griekse toehoorders sprak (Han 17:24). Maar in de Griekse Geschriften slaat de term meestal op de mensenwereld of een deel ervan. Het is waar dat Jezus heeft meegewerkt aan het scheppen van alle dingen, waaronder de hemel, de aarde en alles daarop. Maar in dit vers ligt de focus op zijn rol in het ontstaan van de mensheid (Ge 1:26; Jo 1:3; Kol 1:15-17).

Mensenzoon: Of ‘Zoon van een mens’. Deze uitdrukking komt in de evangeliën zo’n 80 keer voor. Jezus paste die op zichzelf toe, blijkbaar om te beklemtonen dat hij echt een mens was, geboren uit een vrouw, en dat hij een passende menselijke tegenhanger van Adam was, met de macht om de mensheid te verlossen van zonde en de dood (Ro 5:12, 14, 15). Deze term laat ook uitkomen dat Jezus de Messias was, de Christus (Da 7:13, 14; zie Woordenlijst).

enige: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘de enige of het enige lid van een klasse of soort’, ‘uniek’. Het wordt gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. In deze context wordt het gebruikt voor een enig kind. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor Jaïrus’ enige dochter en het enige kind van een man die door Jezus genezen werd (Lu 8:41, 42; 9:38). De Griekse Septuaginta gebruikt monogenes als het gaat om Jefta’s dochter, over wie wordt gezegd: ‘Ze was zijn enige kind. Hij had verder geen zonen of dochters’ (Re 11:34). In de geschriften van de apostel Johannes wordt monogenes vijf keer gebruikt in verband met Jezus. (Zie aantekeningen bij Jo 1:14 en 3:16 voor de betekenis van de term als die op Jezus wordt toegepast.)

enige: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘de enige of het enige lid van een klasse of soort’, ‘uniek’. Het wordt gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. In deze context wordt het gebruikt voor een enig kind. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de enige zoon van een weduwe in Naïn en het enige kind van een man bij wie Jezus een demon uitdreef (Lu 7:12; 9:38). De Griekse Septuaginta gebruikt monogenes als het gaat om Jefta’s dochter, over wie wordt gezegd: ‘Ze was zijn enige kind. Hij had verder geen zonen of dochters’ (Re 11:34). In de geschriften van de apostel Johannes wordt monogenes vijf keer gebruikt in verband met Jezus. (Zie aantekeningen bij Jo 1:14 en 3:16 voor de betekenis van de term als die op Jezus wordt toegepast.)

enige: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘de enige of het enige lid van een klasse of soort’, ‘uniek’. Het wordt gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. In deze context wordt het gebruikt voor een enig kind. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de enige zoon van een weduwe in Naïn en Jaïrus’ enige dochter (Lu 7:12; 8:41, 42). De Griekse Septuaginta gebruikt monogenes als het gaat om Jefta’s dochter, over wie wordt gezegd: ‘Ze was zijn enige kind. Hij had verder geen zonen of dochters’ (Re 11:34). In de geschriften van de apostel Johannes wordt monogenes vijf keer gebruikt in verband met Jezus. (Zie aantekeningen bij Jo 1:14 en 3:16 voor de betekenis van de term als die op Jezus wordt toegepast.)

vlees: Of ‘mens’. Het Griekse woord sarx wordt hier gebruikt in de betekenis van een fysiek wezen, een levend wezen van vlees. Toen Jezus als mens werd geboren, was hij niet langer een geest. Het was niet zo dat hij alleen maar een vleselijk lichaam aannam, zoals engelen in het verleden hadden gedaan (Ge 18:1-3; 19:1; Joz 5:13-15). Daarom kon Jezus zichzelf terecht ‘de Mensenzoon’ noemen (Jo 1:51; 3:14; zie aantekening bij Mt 8:20).

Het Woord is vlees geworden: Jezus was volledig mens van zijn geboorte tot zijn dood. Hij legde uit met welk doel hij vlees was geworden toen hij zei: ‘Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn vlees’ (Jo 6:51). Bovendien kon Jezus alleen doordat hij volledig mens was, ervaren wat mensen van vlees en bloed meemaken en zo een Hogepriester worden die echt met ons meevoelt (Heb 4:15). Jezus kon niet tegelijkertijd mens en god zijn. In de Bijbel staat dat hij ‘iets lager dan engelen gemaakt was’ (Heb 2:9; Ps 8:4, 5; zie aantekening bij vlees in dit vers). Maar niet iedereen geloofde dat Jezus in het vlees gekomen was. De gnostici bijvoorbeeld, die geloofden dat kennis (Grieks: gnosis) langs mystieke weg kon worden verkregen, combineerden Griekse filosofie en oosterse mystiek met afvallige christelijke leerstellingen. Ze geloofden dat alle materie slecht is. Daarom zeiden ze dat Jezus niet in het vlees was gekomen maar dat het alleen leek alsof hij een menselijk lichaam had. Blijkbaar was er aan het eind van de eerste eeuw al een vroege vorm van het gnosticisme, dus misschien gaat Johannes daar specifiek tegenin als hij schrijft: ‘Het Woord is vlees geworden.’ In zijn brieven waarschuwt hij tegen de valse leer dat Jezus niet ‘in het vlees’ was gekomen (1Jo 4:2, 3; 2Jo 7).

gewoond: Lett.: ‘een tent opgeslagen’, ‘in een tent gewoond’. Uit deze woorden (het Woord ‘heeft bij ons (in een tent) gewoond’) maken sommigen op dat Jezus geen echt mens was maar een incarnatie. Maar Petrus gebruikte het verwante zelfstandig naamwoord, dat met ‘tent’ of ‘tabernakel’ wordt weergegeven, toen hij zijn eigen vleselijke lichaam als een tijdelijke woonplaats beschreef (2Pe 1:13, vtn.). Petrus bedoelde niet dat hij een incarnatie was, hoewel hij wist dat hij binnenkort zou sterven en dat hij in de geest en niet in het vlees zou worden opgewekt (2Pe 1:13-15; zie ook 1Kor 15:35-38, 42-44; 1Jo 3:2).

We hebben zijn glorie gezien: Of ‘we hebben zijn heerlijkheid gezien’. Johannes en de andere apostelen zagen tijdens Jezus’ leven en bediening een glorie (een pracht of verhevenheid) die alleen afkomstig kon zijn van iemand die Jehovah’s eigenschappen volmaakt weerspiegelde. Bovendien was de apostel Johannes samen met Jakobus en Petrus getuige van de transfiguratie of gedaanteverandering van Jezus (Mt 17:1-9; Mr 9:1-9; Lu 9:28-36). Misschien zinspeelde Johannes hier dus niet alleen op Jezus’ weerspiegeling van Gods eigenschappen maar ook op het transfiguratievisioen meer dan 60 jaar eerder. Dat visioen maakte ook een blijvende indruk op Petrus, die zijn brieven zo’n 30 jaar vóór het evangelie van Johannes schreef. Petrus noemde de transfiguratie een geweldige bevestiging van ‘het profetische woord’ (2Pe 1:17-19).

een eniggeboren zoon: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘uniek’. Het wordt in de Bijbel gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. (Zie aantekeningen bij Lu 7:12; 8:42 en 9:38.) In de geschriften van Johannes wordt deze term uitsluitend voor Jezus gebruikt (Jo 3:16, 18; 1Jo 4:9), maar nooit in verband met Jezus’ menselijke geboorte of zijn bestaan als mens. In plaats daarvan gebruikt Johannes de term voor Jezus in zijn voormenselijke bestaan als de Logos, het Woord, degene die ‘in het begin bij God was’, nog ‘voordat de wereld er was’ (Jo 1:1, 2; 17:5, 24). Jezus is de ‘eniggeboren zoon’ omdat hij Jehovah’s Eerstgeborene is en de enige die rechtstreeks door hem is geschapen. Andere geestelijke wezens worden wel ‘zonen van de ware God’ en ‘zonen van God’ genoemd (Ge 6:2, 4; Job 1:6; 2:1; 38:4-7), maar al die zonen zijn door Jehovah geschapen via die eerstgeboren Zoon (Kol 1:15, 16). Samenvattend kunnen we zeggen dat monogenes op twee dingen duidt: Jezus is ‘de enige in zijn soort’, ‘uniek’, ‘onvergelijkelijk’ en hij is de enige zoon die rechtstreeks en uitsluitend door God is gemaakt (1Jo 5:18; zie aantekening bij Heb 11:17).

gunst van God: Of ‘onverdiende goedheid’. Het Griekse woord charis komt in de Griekse Geschriften meer dan 150 keer voor en brengt verschillende betekenisnuances over, afhankelijk van de context. Als het op de onverdiende goedheid van God tegenover mensen slaat, beschrijft het een vrije gave die God heel gul geeft, zonder er iets voor terug te verwachten. Het is een uiting van Gods vrijgevigheid en zijn grote liefde en goedheid waarvoor de ontvanger niets heeft gedaan om die te verdienen. Het wordt puur uit vrijgevigheid gegeven (Ro 4:4; 11:6). Dit woord laat niet per se uitkomen dat de ontvangers zijn goedheid niet waard zijn, wat verklaart dat ook Jezus deze gunst of goedheid van God kon ontvangen. In contexten waarin over Jezus wordt gesproken, wordt het dan ook vertaald met ‘gunst van God’, zoals in dit vers, of ‘gunst’ (Lu 2:40, 52). In andere contexten wordt het weergegeven met ‘gunst’, ‘geliefd’ en ‘goede gaven’ (Lu 1:30; Han 2:47; 7:46; 1Kor 16:3; 2Kor 8:19).

vol gunst van God en vol waarheid: ‘Het Woord’, Jezus Christus, had Gods gunst en sprak altijd de waarheid. Maar de context geeft aan dat deze uitdrukking meer omvat. Jehovah koos zijn Zoon speciaal uit om de onverdiende goedheid en waarheid van zijn Vader volledig uit te leggen en te demonstreren (Jo 1:16, 17). Deze eigenschappen van God werden via Jezus zo volledig geopenbaard dat hij kon zeggen: ‘Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien’ (Jo 14:9). Via Jezus gaf Jehovah onverdiende goedheid en waarheid aan iedereen die daarvoor openstond.

Hij die na mij komt: Johannes de Doper werd zo’n zes maanden vóór Jezus geboren en begon vóór Jezus met zijn bediening. In die betekenis kwam Jezus ‘na’ Johannes (Lu 1:24, 26; 3:1-20). Maar Jezus deed veel grotere dingen dan Johannes, dus in die zin is hij Johannes voorbijgegaan, heeft hij hem in elk opzicht overtroffen. Johannes de Doper erkende Jezus’ voormenselijk bestaan door te zeggen: hij bestond vóór mij.

overladen met onverdiende goedheid: Lett.: ‘onverdiende goedheid op onverdiende goedheid’. Het Griekse woord voor ‘onverdiende goedheid’ is charis. In deze context slaat het op Gods vrijgevigheid en zijn grote liefde en goedheid. Het is iets dat onverdiend wordt gegeven, puur uit vrijgevigheid. (Zie Woordenlijst.) Het dubbele gebruik van charis in combinatie met het Griekse voorzetsel anti duidt op een overvloedige onverdiende goedheid die voortdurend of keer op keer wordt getoond. De gedachte kan ook worden weergegeven met ‘voortdurende onverdiende goedheid’.

vol gunst van God en vol waarheid: ‘Het Woord’, Jezus Christus, had Gods gunst en sprak altijd de waarheid. Maar de context geeft aan dat deze uitdrukking meer omvat. Jehovah koos zijn Zoon speciaal uit om de onverdiende goedheid en waarheid van zijn Vader volledig uit te leggen en te demonstreren (Jo 1:16, 17). Deze eigenschappen van God werden via Jezus zo volledig geopenbaard dat hij kon zeggen: ‘Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien’ (Jo 14:9). Via Jezus gaf Jehovah onverdiende goedheid en waarheid aan iedereen die daarvoor openstond.

de wet (...) de onverdiende goedheid en de waarheid: In de Griekse Geschriften wordt de wet van Mozes vaak tegenover ‘onverdiende goedheid’ gesteld (Ro 3:21-24; 5:20, 21; 6:14; Ga 2:21; 5:4; Heb 10:28, 29). De wet van Mozes diende als een ‘oppasser die naar Christus leidde’ en bevatte profetische schaduwbeelden die in hem werden vervuld (Ga 3:23-25; Kol 2:16, 17; Heb 10:1). De wet leerde mensen onder andere duidelijk ‘wat zonde is’ (Ro 3:20). Met die kennis kwam het besef dat ‘de zonde als loon de dood betaalt’ en dat ‘elke overtreding en ongehoorzame daad rechtmatig werd bestraft’ (Ro 6:23; Heb 2:2). Hier wijst Johannes op een contrast tussen ‘de wet’ en ‘de onverdiende goedheid en de waarheid’ die via Jezus Christus zijn gekomen. Jezus maakte de dingen die de wet voorafschaduwde, met inbegrip van slachtoffers voor vergeving en verzoening, tot werkelijkheid (Le 4:20, 26). Hij onthulde ook dat God ‘onverdiende goedheid’ (Grieks: charis, ook wel met ‘goede gave’ weergegeven) aan zondige mensen zou tonen door zijn Zoon als zondeverzoenend slachtoffer te geven (Kol 1:14; 1Jo 4:10; zie aantekening bij Ro 6:23 en Woordenlijst ‘Onverdiende goedheid’). Jezus onthulde een nieuwe ‘waarheid’: dat zijn slachtoffer mensen zou bevrijden van zonde en de dood (Jo 8:32; zie aantekening bij Jo 1:14).

het Woord was een god: Of ‘het Woord was goddelijk (een goddelijke)’. Met deze uitspraak beschrijft Johannes een eigenschap of kenmerk van ‘het Woord’ (Grieks: ho logos; zie aantekening bij het Woord in dit vers), dat wil zeggen Jezus Christus. Als de eerstgeboren Zoon van God via wie God alle andere dingen heeft geschapen, heeft het Woord een unieke positie. Daarom wordt hij terecht beschreven als ‘een god’, ‘een goddelijke’, ‘goddelijk’, ‘een goddelijk wezen’. Veel vertalers geven de voorkeur aan de weergave ‘het Woord was God’ en stellen hem daarmee gelijk aan de almachtige God. Maar er zijn goede redenen om te zeggen dat Johannes niet bedoelde dat ‘het Woord’ dezelfde was als de almachtige God. In de eerste plaats wordt in het zinsdeel ervoor en erna duidelijk gezegd dat het Woord ‘bij God’ was. Bovendien komt het Griekse woord theos drie keer voor in vers 1 en 2. De eerste en de derde keer wordt theos voorafgegaan door het Griekse bepaald lidwoord, maar de tweede keer staat er geen lidwoord. Veel geleerden zijn het erover eens dat het ontbreken van het bepaald lidwoord vóór de tweede theos veelbetekenend is. Als in deze context het lidwoord gebruikt wordt, duidt theos op de almachtige God. Maar waar het lidwoord in deze grammaticale constructie ontbreekt, krijgt theos de functie van een kwalificatie en beschrijft het een kenmerkende eigenschap van ‘het Woord’. Daarom geven een aantal Bijbelvertalingen in onder meer het Duits, Engels, Frans en Nederlands deze tekst op een vergelijkbare manier weer als de Nieuwewereldvertaling en beschrijven ze het Woord als ‘een god’, ‘goddelijk’, ‘een goddelijk wezen’, ‘van goddelijke aard’, ‘als god’. Deze keus wordt ondersteund door oude vertalingen van Johannes’ evangelie in de Koptische dialecten Sahidisch en Bohairisch, die waarschijnlijk uit de derde en vierde eeuw dateren. In deze vertalingen wordt de eerste keer dat theos in Jo 1:1 voorkomt anders weergegeven dan de tweede keer. Die weergaven beklemtonen een eigenschap van ‘het Woord’, namelijk dat zijn aard als die van God was, maar ze stellen hem niet gelijk aan zijn Vader, de almachtige God. In overeenstemming met dit vers zegt Kol 2:9 dat Christus ‘de hele volheid van de goddelijke aard’ heeft. En volgens 2Pe 1:4 zouden ook Christus’ mede-erfgenamen ‘delen in de goddelijke natuur’. Een ander punt is dat in de Septuaginta het Griekse woord theos meestal het equivalent is van de Hebreeuwse woorden voor God, ʼel en ʼelohim, die naar verluidt de grondbetekenis ‘Machtige’, ‘Sterke’ hebben. Deze Hebreeuwse woorden worden gebruikt voor de almachtige God, andere goden en mensen. (Zie aantekening bij Jo 10:34.) Dat het Woord ‘een god’ of ‘een machtige’ wordt genoemd past bij de profetie in Jes 9:6, waarin wordt voorspeld dat de Messias ‘Sterke God’ (niet ‘almachtige God’) zou worden genoemd en dat hij de ‘Eeuwige Vader’ zou worden van iedereen die het voorrecht zou hebben zijn onderdaan te worden. Zijn eigen Vader, ‘Jehovah van de legermachten’, zou dat in zijn ijver doen (Jes 9:7).

goden: Of ‘goddelijken’. Jezus citeert hier uit Ps 82:6, waar het Hebreeuwse woord ʼelohim (goden) wordt gebruikt voor mensen, namelijk menselijke rechters in Israël. Ze waren ‘goden’ in hun functie als vertegenwoordiger en woordvoerder van God. In vergelijkbare zin kreeg Mozes te horen dat hij ‘als God’ moest zijn voor Aäron en voor de farao (Ex 4:16, vtn.; 7:1, vtn.).

De eniggeboren god: Johannes heeft het hier over het Woord, ‘Jezus Christus’, die hij eerder ‘een god’ heeft genoemd (Jo 1:1, 17). Johannes spreekt over Jezus als de eniggeboren Zoon van God (Jo 1:14; 3:16). In dit gedeelte noemt Johannes Jezus ‘de eniggeboren god’, een uitdrukking die Jezus’ unieke positie in Gods regeling beklemtoont. Jezus kan terecht ‘een god’ worden genoemd vanwege de manier waarop het woord god in de Bijbel wordt gebruikt. Deze titel brengt de grondgedachte over van een machtige en wordt in de Bijbel ook voor mensen gebruikt (Ps 82:6; zie aantekeningen bij Jo 1:1 en 10:34). Jezus is ‘een god’ of machtige omdat hij macht en gezag heeft gekregen van de almachtige God, de Vader (Mt 28:18; 1Kor 8:6; Heb 1:2). Omdat Jezus de enige is die rechtstreeks door God is geschapen en de enige via wie alles is ‘ontstaan’ (Jo 1:3), wordt hij terecht ‘de eniggeboren god’ genoemd. Deze uitdrukking laat zien dat Jezus een hogere positie en meer glorie heeft dan alle andere geestenzonen van God. Zoals in sommige Bijbelvertalingen te zien is, staat er in enkele manuscripten ‘de eniggeboren Zoon’. Maar in de oudste en meest gezaghebbende manuscripten staat ‘de eniggeboren god’ (met het bepaald lidwoord in het Grieks) of ‘eniggeboren god’ (zonder het bepaald lidwoord in het Grieks).

dicht bij de Vader is: Of ‘in de boezempositie bij de Vader is’. Lett.: ‘aan de boezem van de Vader’. Deze uitdrukking duidt op een positie van speciale gunst en hechte vriendschap. Het is een stijlfiguur die waarschijnlijk is gebaseerd op de manier waarop maaltijden werden gegeten. De gasten lagen op zo’n manier aan op banken dat iemand tegen de boezem of borst van een goede vriend kon leunen (Jo 13:23-25). Zo wordt Jezus beschreven als de beste vriend van Jehovah, degene die God vollediger en grondiger kon verklaren dan wie maar ook (Mt 11:27).

het getuigenis dat Johannes gaf: Of ‘de getuigenverklaring van Johannes’. In Johannes 1:7 wordt Johannes de Doper een ‘getuige’ genoemd (een vorm van het Griekse marturia, dat hier ook wordt gebruikt), iemand die kwam om te getuigen van het licht. Hetzelfde Griekse woord duidt hier op de bevestiging of verklaring die Johannes de Doper over Jezus gaf en die in de volgende verzen staat.

Elia: Van de Hebreeuwse naam die ‘mijn God is Jehovah’ betekent.

Elia: Zie aantekening bij Mt 11:14.

de Profeet: Dat wil zeggen de langverwachte profeet die door Mozes was aangekondigd (De 18:18, 19; Jo 1:25-27; 6:14; 7:40; Han 3:19-26).

Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. A5 en C.) De evangelieschrijvers Mattheüs, Markus en Lukas passen deze profetie toe op Johannes de Doper, en hier in het evangelie van Johannes past Johannes de Doper de profetie toe op zichzelf. Johannes zou de weg van Jehovah rechtmaken in de zin dat hij de voorloper zou zijn van Jezus, die zijn Vader zou vertegenwoordigen en in de naam van zijn Vader zou komen (Jo 5:43; 8:29).

doop: Of ‘dompel onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

sandaal: Iemands sandalen uittrekken en dragen of zijn sandaalriemen losmaken (Mt 3:11; Mr 1:7; Lu 3:16) werd gezien als een taak voor slaven.

Bethanië: In sommige manuscripten staat ‘Bethabara’ in plaats van ‘Bethanië’, wat terug te zien is in bepaalde Bijbelvertalingen. Maar in de betrouwbaarste manuscripten staat ‘Bethanië’.

Bethanië aan de overkant van de Jordaan: Dat wil zeggen ten O van de Jordaan. Dit Bethanië komt in de Griekse Geschriften maar één keer voor en is niet de plaats dicht bij Jeruzalem (Mt 21:17; Mr 11:1; Lu 19:29; Jo 11:1). De exacte locatie van dit Bethanië ten O van de Jordaan is onbekend. Sommigen denken aan de plaats waar Jezus volgens de traditie gedoopt werd, aan de overkant van de Jordaan tegenover Jericho. Maar het verslag in Jo 1:29, 35, 43 en 2:1 lijkt eerder te duiden op een plaats dichter bij Kana in Galilea dan op de plaats bij Jericho. Het lijkt daarom het waarschijnlijkst dat het iets ten Z van het Meer van Galilea lag, maar dat is niet met zekerheid vast te stellen. (Zie App. B10.)

het Lam van God: Nadat Jezus was gedoopt en door de Duivel was beproefd, presenteerde Johannes de Doper hem als ‘het Lam van God’. Deze uitdrukking komt alleen hier en in Jo 1:36 voor. (Zie App. A7.) Het is passend dat Jezus met een lam wordt vergeleken. In Bijbelse tijden werden schapen geofferd uit zondebesef en om tot God te kunnen naderen. Dat was een voorafbeelding van het slachtoffer dat Jezus zou brengen door zijn volmaakte menselijke leven voor de mensheid te geven. De uitdrukking ‘het Lam van God’ kan verwijzen naar meerdere gedeelten in de geïnspireerde Schrift. Aangezien Johannes de Doper de Hebreeuwse Geschriften goed kende, kan hij hebben gezinspeeld op een of meer van de volgende offerdieren: de ram die Abraham offerde in plaats van zijn eigen zoon Isaäk (Ge 22:13), het paschalam dat in Egypte werd geslacht voor de bevrijding van de Israëlieten uit slavernij (Ex 12:1-13) of het mannetjeslam dat elke ochtend en avond op Gods altaar in Jeruzalem werd geofferd (Ex 29:38-42). Johannes kan ook gedacht hebben aan de profetie van Jesaja waarin over degene die Jehovah ‘mijn dienaar’ noemt gezegd wordt dat hij ‘als een schaap naar de slacht’ zou worden geleid (Jes 52:13; 53:5, 7, 11). Paulus noemde Jezus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs ‘ons paschalam’ (1Kor 5:7). Petrus had het over Christus’ ‘kostbare bloed, zoals dat van een lam zonder smet of gebrek’ (1Pe 1:19). En in het boek Openbaring wordt de verheerlijkte Jezus meer dan 25 keer figuurlijk ‘het Lam’ genoemd. (Enkele voorbeelden zijn: Opb 5:8; 6:1; 7:9; 12:11; 13:8; 14:1; 15:3; 17:14; 19:7; 21:9; 22:1.)

de wereld: Het Griekse kosmos houdt in de Griekse literatuur en vooral in de Bijbel nauw verband met de mensheid. In deze context en in Jo 3:16 slaat kosmos op de hele wereld van mensen die schuldig zijn aan zonde, dat wil zeggen de zonde die ze van Adam hebben geërfd.

als een duif: Duiven werden voor heilige dingen gebruikt en hadden een symbolische betekenis. Ze werden als slachtoffer gebracht (Mr 11:15; Jo 2:14-16). Ze stonden symbool voor onschuld en zuiverheid (Mt 10:16). De duif die door Noach werd losgelaten kwam met een olijfblad terug naar de ark, waaruit bleek dat het water van de vloed gezakt was (Ge 8:11) en dat er een tijd van rust en vrede zou aanbreken (Ge 5:29). Het kan dus zijn dat Jehovah de duif bij Jezus’ doop gebruikte om de aandacht te vestigen op Jezus’ rol als de Messias, de zuivere en zondeloze Zoon van God die zijn leven voor de mensheid zou offeren en de basis zou leggen voor een periode van rust en vrede tijdens zijn bestuur als Koning. Toen Gods heilige geest (zijn actieve kracht) bij Jezus’ doop op hem neerdaalde, kan het eruit hebben gezien als het gefladder van een duif die ergens neerstrijkt.

Adam, de zoon van God: Deze vermelding verwijst terug naar de oorsprong van de mensheid en is in overeenstemming met het Genesisverslag, waar staat dat de eerste mens door God is geschapen en naar zijn beeld is geschapen (Ge 1:26, 27; 2:7). Deze uitspraak is ook een hulp om andere geïnspireerde uitspraken te begrijpen, zoals die in Ro 5:12; 8:20, 21 en 1Kor 15:22, 45.

de Zoon van God: Deze uitdrukking wordt in de Bijbel vaak gebruikt voor Jezus (Jo 1:49; 3:16-18; 5:25; 10:36; 11:4). Omdat God niet letterlijk een vrouw heeft en hij geen mens is, moet dit beeldspraak zijn. De bedoeling is de lezer te helpen begrijpen dat Jezus een band met God heeft die te vergelijken is met de band tussen een menselijke zoon en zijn vader. De beeldspraak laat ook uitkomen dat Jezus zijn leven van Jehovah heeft ontvangen. Hij is door Hem geschapen. Op een vergelijkbare manier wordt de eerste mens, Adam, ook een ‘zoon van God’ genoemd. (Zie aantekening bij Lu 3:38.)

Eén van de twee: Deze twee discipelen werden vermeld in Jo 1:35. De discipel die niet bij naam genoemd wordt, is waarschijnlijk de apostel Johannes, de zoon van Zebedeüs en de schrijver van dit evangelie (Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10). Die conclusie wordt ondersteund door het feit dat de schrijver nooit zijn eigen naam vermeldt, de apostel Johannes nooit bij naam noemt en Johannes de Doper altijd gewoon ‘Johannes’ noemt.

Johannes (...) met twee van zijn discipelen: Een van de twee discipelen van Johannes de Doper was ‘Andreas, de broer van Simon Petrus’. (Zie aantekening bij Jo 1:40.)

Johannes (...) met twee van zijn discipelen: Een van de twee discipelen van Johannes de Doper was ‘Andreas, de broer van Simon Petrus’. (Zie aantekening bij Jo 1:40.)

Eén van de twee: Deze twee discipelen werden vermeld in Jo 1:35. De discipel die niet bij naam genoemd wordt, is waarschijnlijk de apostel Johannes, de zoon van Zebedeüs en de schrijver van dit evangelie (Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10). Die conclusie wordt ondersteund door het feit dat de schrijver nooit zijn eigen naam vermeldt, de apostel Johannes nooit bij naam noemt en Johannes de Doper altijd gewoon ‘Johannes’ noemt.

de twee discipelen (...) volgden (...) Jezus: Dit wijst erop dat de eerste discipelen van Jezus afkomstig waren uit de groep discipelen van Johannes de Doper. (Zie aantekeningen bij Jo 1:35, 40.)

Rond het derde uur: Dat wil zeggen rond 9.00 uur. In de eerste eeuw had een dag voor de Joden 12 uur, te beginnen met zonsopgang rond 6.00 uur (Jo 11:9). Het derde uur was dus rond 9.00 uur, het zesde uur rond 12.00 uur en het negende uur rond 15.00 uur. Omdat de mensen geen nauwkeurige uurwerken hadden, werd meestal alleen de geschatte tijd van een gebeurtenis vermeld (Jo 1:39; 4:6; 19:14; Han 10:3, 9).

ongeveer het tiende uur: Dat wil zeggen rond 16.00 uur. (Zie aantekening bij Mt 20:3.)

Eén van de twee: Deze twee discipelen werden vermeld in Jo 1:35. De discipel die niet bij naam genoemd wordt, is waarschijnlijk de apostel Johannes, de zoon van Zebedeüs en de schrijver van dit evangelie (Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10). Die conclusie wordt ondersteund door het feit dat de schrijver nooit zijn eigen naam vermeldt, de apostel Johannes nooit bij naam noemt en Johannes de Doper altijd gewoon ‘Johannes’ noemt.

Christus: Deze titel is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In Bijbelse tijden werden leiders ceremonieel gezalfd met olie.

de Messias: Of ‘de Gezalfde’. Het Griekse Messias (een transliteratie van het Hebreeuwse woord masjiach) komt maar twee keer in de Griekse Geschriften voor. (Zie Jo 4:25.) De titel masjiach is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord masjach, dat ‘(met een vloeistof) bestrijken of besmeren’ en ‘zalven’ betekent (Ex 29:2, 7). In Bijbelse tijden werden priesters, regeerders en profeten ceremonieel gezalfd met olie (Le 4:3; 1Sa 16:3, 12, 13; 1Kon 19:16). Hier in Jo 1:41 wordt de titel Messias gevolgd door een uitleg: dat vertaald wordt met Christus. De titel Christus (Grieks: Christos) komt meer dan 500 keer in de Griekse Geschriften voor en is het equivalent van de titel Messias. Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. (Zie aantekening bij Mt 1:1.)

Simon, die Petrus wordt genoemd: Simon was zijn eigen naam. Petrus komt van Petros, de Griekse vorm van de Semitische naam Kefa (Cefas), die Jezus hem gaf (Mr 3:16; Jo 1:42; zie aantekening bij Mt 10:2).

Simon, die Petrus wordt genoemd: Petrus wordt in de Bijbel op deze vijf manieren aangeduid: (1) het Griekse ‘Simeon’, dat gelijk is aan de Hebreeuwse vorm van de naam, (2) het Griekse ‘Simon’ (komt net als Simeon van een Hebreeuws werkwoord dat ‘horen’, ‘luisteren’ betekent), (3) ‘Petrus’ (van Petros, een Griekse naam die ‘rotsblok’, ‘steen’ betekent en waarmee hij in de Bijbel als enige wordt aangeduid), (4) ‘Cefas’, van Kefa, het Semitische equivalent van Petrus (misschien verwant aan het Hebreeuwse kefim [rotsen] in Job 30:6 en Jer 4:29), en (5) de combinatie ‘Simon Petrus’ (Han 15:14; Jo 1:42; Mt 16:16).

zoon van Jona: Of ‘Bar-Jona’. In veel Hebreeuwse namen komt het Hebreeuwse woord ben of het Aramese woord bar voor, die allebei ‘zoon’ betekenen, gevolgd door de naam van de vader bij wijze van achternaam. Dat het Aramese leenwoord bar in meerdere eigennamen voorkomt, zoals Bartholomeüs, Bartimeüs, Barnabas en Bar-Jezus, geeft aan hoe groot de invloed van het Aramees was op het Hebreeuws dat in Jezus’ tijd gesproken werd.

Jij bent Simon: Simon wordt in de Bijbel op vijf manieren aangeduid. (Zie aantekeningen bij Mt 4:18 en 10:2.) Bij deze gelegenheid komt Jezus Simon kennelijk voor het eerst tegen en geeft hij hem de naam Cefas, van het Semitische Kefa, dat misschien verwant is aan het Hebreeuwse kefim (rotsen) in Job 30:6 en Jer 4:29. De evangelieschrijver Johannes geeft hier ook een uitleg: dat vertaald wordt met Petrus, van Petros, een Griekse naam die ‘rotsblok’, ‘steen’ betekent. In de Bijbel is Simon de enige die zowel deze Semitische naam als deze Griekse naam heeft. Jezus, die kon onderscheiden dat Nathanaël een man was ‘in wie geen bedrog was’ (Jo 1:47; 2:25), kon ook onderscheiden wat voor man Petrus was. Vooral na Jezus’ dood en opstanding bewees Petrus dat hij een rots in de branding was, een versterkende en stabiliserende factor in de gemeente (Lu 22:32; Han 1:15, 16; 15:6-11).

Johannes: Volgens sommige oude manuscripten wordt de vader van Petrus hier Johannes genoemd. In andere oude manuscripten wordt hij Jona genoemd. In Mt 16:17 spreekt Jezus Petrus aan als ‘Simon, zoon van Jona’. (Zie aantekening bij Mt 16:17.) Volgens sommige geleerden zijn de Griekse vormen van de namen Johannes en Jona een andere spelling van dezelfde Hebreeuwse naam.

Nathanaël: Van de Hebreeuwse naam die ‘God heeft gegeven’ betekent. Vermoedelijk is het een andere naam voor Bartholomeüs, een van de 12 apostelen van Jezus (Mt 10:3). Bartholomeüs betekent ‘zoon van Tolmai’ en is een patroniem (een naam die is afgeleid van de naam van de vader). Het was niet iets uitzonderlijks dat Nathanaël Bartholomeüs werd genoemd, oftewel zoon van Tolmai, want een andere man werd gewoon Bartimeüs genoemd, dat wil zeggen de zoon van Timeüs (Mr 10:46). Als Mattheüs, Markus en Lukas het over Bartholomeüs hebben, noemen ze hem in één adem met Filippus. Johannes doet dat op dezelfde manier met Nathanaël en Filippus, wat nog een aanwijzing is dat Bartholomeüs en Nathanaël dezelfde persoon waren (Mt 10:3; Mr 3:18; Lu 6:14; Jo 1:45, 46). Het was niet ongebruikelijk dat een persoon onder meerdere namen bekendstond (Jo 1:42).

in de Wet van Mozes en de Profeten: Deze woorden doen denken aan de uitdrukking ‘de Wet en de Profeten’, die met kleine variaties meerdere keren in de evangeliën wordt gebruikt (Mt 5:17; 7:12; 11:13; 22:40; Lu 16:16). Met ‘de Wet’ worden hier de Bijbelboeken Genesis tot en met Deuteronomium bedoeld en met ‘de Profeten’ de profetische boeken in de Hebreeuwse Geschriften. De combinatie van deze termen kan worden toegepast op de volledige Hebreeuwse Geschriften. De discipelen die hier worden genoemd hadden de Hebreeuwse Geschriften kennelijk goed bestudeerd, en misschien heeft Filippus gedacht aan passages zoals die in Ge 3:15; 22:18; 49:10; De 18:18; Jes 9:6, 7; 11:1; Jer 33:15; Ez 34:23; Mi 5:2; Za 6:12 en Mal 3:1. Sommige Bijbelverzen laten zelfs uitkomen dat de Hebreeuwse Geschriften als geheel getuigen over Jezus (Lu 24:27, 44; Jo 5:39, 40; Han 10:43; Opb 19:10).

Kan uit Nazareth iets goeds komen?: Volgens de algemene opvatting wijst Nathanaëls opmerking erop dat Nazareth een onbelangrijk dorp was waar zelfs de mensen uit Galilea op neerkeken (Jo 21:2). Nazareth wordt niet specifiek vermeld in de Hebreeuwse Geschriften, en ook Josephus noemt deze plaats niet, hoewel hij het wel heeft over het nabijgelegen Jafia (nog geen 3 km ten ZW van Nazareth), dat ook wordt vermeld in Joz 19:12. Maar niet alle steden in Galilea worden in de Hebreeuwse Geschriften of door Josephus vermeld. Het is interessant dat Nazareth in de evangeliën altijd ‘een stad’ (Grieks: polis) wordt genoemd, een woord dat meestal duidt op een bevolkingscentrum dat groter is dan een dorp (Mt 2:23; Lu 1:26; 2:4, 39; 4:29). Nazareth lag in een dalkom, omgeven door heuvels die uitkeken op de vlakte van Esdrelon (Jizreël). Het gebied was dichtbevolkt, en er waren meerdere steden en dorpen in de buurt. Nazareth lag dicht bij belangrijke handelsroutes, dus de inwoners zullen toegang hebben gehad tot informatie over de maatschappelijke, religieuze en politieke activiteiten van die tijd. (Vergelijk Lu 4:23.) Het had ook een eigen synagoge (Lu 4:16). Het lijkt dus niet waarschijnlijk dat het een onbeduidend dorpje was. Misschien liet Nathanaël gewoon merken dat hij verbaasd was dat Filippus kon denken dat iemand uit de nabijgelegen stad Nazareth in Galilea de beloofde Messias kon zijn, aangezien in de Schrift was voorspeld dat de Messias uit Bethlehem in Juda zou komen (Mi 5:2; Jo 7:42, 52).

echt een Israëliet in wie geen bedrog is: Alle afstammelingen van Jakob waren Israëlieten, maar Jezus had het ongetwijfeld over meer dan biologische verwantschap. De naam Israël betekent ‘strijder (volharder) met God’ en Jakob kreeg deze naam nadat hij met een engel had geworsteld om een zegen te krijgen. In tegenstelling tot zijn broer Esau had Jakob waardering voor heilige dingen en was hij bereid zich krachtig in te spannen om Gods gunst te krijgen (Ge 32:22-28; Heb 12:16). Wat Jezus tegen Nathanaël zei, liet uitkomen dat hij niet alleen een Israëliet van geboorte was maar ook net zo’n geloof en toewijding aan Gods wil toonde als zijn voorvader Jakob. Jezus’ woorden (die doen denken aan Ps 32:2) geven ook aan dat er niets huichelachtigs of oneerlijks aan Nathanaël was.

Je zult nog veel grotere dingen zien: Nathanaël zag die woorden al snel in vervulling gaan. Op een bruiloft in zijn geboorteplaats Kana in Galilea was hij getuige van Jezus’ eerste wonder, het veranderen van water in heel goede wijn (Jo 2:1-11; 21:2). Samen met de 11 anderen die later als apostel werden aangesteld, zag Nathanaël hoe Jezus zieken genas, demonen uitdreef en zelfs doden opwekte. Nathanaël en de andere apostelen kregen zelf ook de macht om wonderen te doen en om bekend te maken: ‘Het Koninkrijk van de hemel is nabij’ (Mt 10:1-8).

Mensenzoon: Of ‘Zoon van een mens’. Deze uitdrukking komt in de evangeliën zo’n 80 keer voor. Jezus paste die op zichzelf toe, blijkbaar om te beklemtonen dat hij echt een mens was, geboren uit een vrouw, en dat hij een passende menselijke tegenhanger van Adam was, met de macht om de mensheid te verlossen van zonde en de dood (Ro 5:12, 14, 15). Deze term laat ook uitkomen dat Jezus de Messias was, de Christus (Da 7:13, 14; zie Woordenlijst).

Echt, ik verzeker jullie: In deze uitdrukking komt twee keer het Griekse amen voor, een transliteratie van het Hebreeuwse ʼamen, dat ‘zo zij het’ of ‘zeker’ betekent. Jezus gebruikt amen vaak om een uitspraak, een belofte of een profetie in te leiden en de absolute betrouwbaarheid ervan te beklemtonen. Dat Jezus het op die manier gebruikt is naar verluidt uniek in religieuze geschriften (Mt 5:18; Mr 3:28; Lu 4:24). Alleen in het evangelie van Johannes wordt het woord de 25 keer dat het voorkomt dubbel gebruikt (amen amen), wat je kunt vertalen als ‘voorwaar, voorwaar’ of ‘vast en zeker’. In deze vertaling is voor het dubbele gebruik van amen ‘echt’ toegevoegd aan de uitdrukking ‘ik verzeker jullie’, die je ook kunt weergeven met ‘ik zeg jullie de waarheid’.

hemel: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, kan duiden op de letterlijke hemel (de lucht) of op de geestelijke hemel.

engelen: Of ‘boodschappers’. Het Griekse aggelos en het overeenkomende Hebreeuwse malʼakh komen bijna 400 keer in de Bijbel voor. Beide woorden hebben als grondbetekenis ‘boodschapper’. Als het om hemelse boodschappers gaat, worden deze woorden weergegeven met ‘engelen’, maar als het duidelijk om mensen gaat, worden ze weergegeven met ‘boodschappers’. De context maakt meestal duidelijk of het om menselijke of hemelse boodschappers gaat, maar als beide betekenissen mogelijk zijn, staat de alternatieve weergave vaak in een voetnoot (Ge 16:7; 32:3; Job 4:18, vtn.; 33:23, vtn.; Pr 5:6, vtn.; Jes 63:9, vtn.; Mt 1:20; Jak 2:25, vtn.; Opb 22:8; zie Woordenlijst). In het symbolische boek Openbaring kunnen bepaalde verwijzingen naar engelen ook op mensen slaan (Opb 2:1, 8, 12, 18; 3:1, 7, 14).

naar de Mensenzoon: Of ‘in dienst van de Mensenzoon’. Toen Jezus het had over engelen die opstijgen en neerdalen, heeft hij misschien gedacht aan Jakobs visioen van engelen die omhooggingen en afdaalden langs een trap of ladder (Ge 28:12), waarmee wordt aangegeven dat engelen op een belangrijke manier dienst doen en daarbij als het ware heen en weer gaan tussen Jehovah en mensen die zijn goedkeuring hebben. Jezus’ uitspraak laat zien dat degenen die bij Jezus waren, bewijzen hadden dat Gods engelen hem van dienst waren en dat hij op een bijzondere manier zorg en leiding van zijn Vader kreeg.

Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.

Media

Video Inleiding tot Johannes
Video Inleiding tot Johannes
Sahidisch-Koptische vertaling van Johannes 1:1
Sahidisch-Koptische vertaling van Johannes 1:1

Het manuscript op de afbeelding dateert van rond 600 en bevat een vertaling van het evangelie van Johannes in het Sahidisch, een dialect van het Koptisch. Het Koptisch werd in Egypte gesproken in de eeuwen direct na Jezus’ bediening op aarde. Met het Syrisch en het Latijn was het Koptisch een van de eerste talen waarin de Griekse Geschriften werden vertaald. Vanaf de derde eeuw waren vertalingen in het Koptisch beschikbaar, dus die bieden inzicht in hoe de Griekse tekst in die tijd werd begrepen. Dat kan vooral interessant zijn in verband met het veelbesproken tweede gedeelte van Jo 1:1, dat in veel vertalingen luidt: ‘En het Woord was bij God, en het Woord was God.’ In tegenstelling tot het Grieks, het Syrisch en het Latijn heeft het Sahidisch-Koptische dialect een onbepaald lidwoord (dat in sommige opzichten overeenkomt met het Nederlandse ‘een’). Op de afbeelding is een verschil te zien tussen de twee keer dat het Koptische woord voor God in het uitgelichte deel voorkomt — de eerste (1) heeft het bepaald lidwoord (rood omcirkeld) en de tweede (2) het onbepaald lidwoord (rood omcirkeld). Letterlijk vertaald luidt de tekst: ‘En het Woord was bij de God, en het Woord was een god.’ (Zie aantekening bij Jo 1:1 voor meer informatie over de weergave ‘en het Woord was een god’.)

1. de (rood omcirkeld) God

2. een (rood omcirkeld) god

Vroeg manuscript van Johannes’ evangelie
Vroeg manuscript van Johannes’ evangelie

Op de afbeelding is de eerste bladzijde te zien van een oud Bijbelmanuscript dat Papyrus Bodmer 2 (P66) wordt genoemd. Rond 200 is het manuscript overgeschreven en als codex gebonden. Dit manuscript bevat een groot deel van de Griekse tekst van het Goede nieuws (of evangelie) volgens Johannes. De eerste bladzijde van dit manuscript begint met de titel (uitgelicht) Euaggelion Kata Ioannen (Goed nieuws volgens Johannes). De titel maakte kennelijk geen deel uit van de oorspronkelijke tekst, maar is later toegevoegd door kopiisten. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.

Belangrijke gebeurtenissen in Johannes
Belangrijke gebeurtenissen in Johannes

De gebeurtenissen staan zo mogelijk in chronologische volgorde

Elk evangelie heeft een kaart met een andere reeks gebeurtenissen

1. Bij Bethanië aan de overkant van de Jordaan noemt Johannes Jezus ‘het Lam van God’ (Jo 1:29)

2. In Kana in Galilea doet Jezus zijn eerste wonder (Jo 2:3, 7-9, 11)

3. Jezus reinigt de tempel voor de eerste keer (Jo 2:13-15)

4. Jezus gaat naar het platteland van Judea; zijn discipelen dopen; Johannes doopt in Enon (Jo 3:22, 23)

5. Bij de Jakobsput in Sichar praat Jezus met een Samaritaanse vrouw (Jo 4:4-7, 14, 19, 20)

6. Jezus geneest de zoon van een hofbeambte op afstand, zijn tweede wonder in Kana in Galilea (Jo 4:46, 47, 50-​54)

7. Jezus geneest een zieke man bij het bassin Bethzatha in Jeruzalem (Jo 5:2-5, 8, 9)

8. Aan de noordoostelijke kant van het Meer van Galilea geeft Jezus door een wonder zo’n 5000 mannen te eten, waarna de mensen hem koning willen maken (Mt 14:19-21; Jo 6:10, 14, 15)

9. In een synagoge in Kapernaüm zegt Jezus dat hij ‘het brood van het leven’ is; velen nemen daar aanstoot aan (Jo 6:48, 54, 59, 66)

10. Bij het bassin van Siloam geneest Jezus een blindgeboren man (Jo 9:1-3, 6, 7)

11. In de zuilengang van Salomo in de tempel proberen de Joden Jezus te stenigen (Jo 10:22, 23, 31)

12. Als de Joden Jezus proberen te grijpen, gaat hij naar de plaats waar Johannes eerst had gedoopt; velen aan de overkant van de Jordaan gaan in Jezus geloven (Jo 10:39-42)

13. Jezus wekt Lazarus op in Bethanië (Jo 11:38, 39, 43, 44)

14. Als de Joden in Jeruzalem plannen smeden om Jezus te doden, gaat hij naar Efraïm, een stad in het gebied dicht bij de woestijn (Jo 11:53, 54)

15. Vanaf Bethfagé rijdt Jezus op een ezel in triomf Jeruzalem binnen (Mt 21:1, 7-10; Mr 11:1, 7-11; Lu 19:29, 30, 35, 37, 38; Jo 12:12-15)

16. Jezus gaat met zijn discipelen naar de overkant van het Kidrondal, naar Gethsemané (Mt 26:30; Mr 14:26; Lu 22:39; Jo 18:1)

17. Judas verraadt Jezus in de hof van Gethsemané en Jezus wordt opgepakt (Mt 26:47-50; Mr 14:43-46; Lu 22:47, 48, 54; Jo 18:2, 3, 12)

18. Jezus wordt gegeseld en bespot in het paleis van de gouverneur (Mt 27:26-29; Mr 15:15-20; Jo 19:1-3)

19. Jezus wordt op Golgotha aan een paal gehangen (Mt 27:33-36; Mr 15:22-25; Lu 23:33; Jo 19:17, 18)

20. In de tuin bij het graf verschijnt Jezus na zijn opstanding aan Maria Magdalena (Mt 28:1, 5, 6, 8, 9; Jo 20:11, 12, 15-17)

21. Bij het Meer van Galilea verschijnt Jezus aan zijn discipelen; Petrus bevestigt dat hij aan Jezus gehecht is (Jo 21:12-15)

Uitzicht over de Jizreëlvallei
Uitzicht over de Jizreëlvallei

Op de foto zie je het uitzicht naar het zuiden vanaf een steile rots bij Nazareth. Hier zie je de vruchtbare Jizreëlvallei, die zich naar het oosten en westen uitstrekt. Deze vallei speelt in meerdere Bijbelverslagen een belangrijke rol (Joz 17:16; Re 6:33; Ho 1:5). Links op de foto zie je in de verte de heuvel van Moré. Op de helling van die heuvel ligt de stad Naïn, waar Jezus de zoon van een weduwe opwekte uit de dood (Re 7:1; Lu 7:11-15). In het midden van de horizon is de berg Gilboa te zien (1Sa 31:1, 8). Jezus groeide op in het nabijgelegen Nazareth en is misschien wel op deze plek geweest, die uitziet op een aantal belangrijke locaties in de geschiedenis van Israël (Lu 2:39, 40).